ECLI:NL:RBDHA:2025:13218
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod en maatregel van bewaring in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers NL25.29013 en NL25.28875. De eiser had een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen en was in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen niet heeft geschonden bij de oplegging van het inreisverbod. De eiser had ontkennend geantwoord op vragen over zijn zakelijke belangen in Nederland, wat de rechtbank als voldoende beschouwde voor de beslissing van de minister. De rechtbank heeft het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank ook het beroep tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De eiser had aangevoerd dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder het ontbreken van een geldig identiteitsdocument en voldoende middelen van bestaan, de maatregel van bewaring rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn rechtsmiddelen beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.