ECLI:NL:RBDHA:2025:13231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/09/663408 / FA RK 24-2059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en vaststelling zorgregeling in een gezagskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige 1]. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem vast te stellen, terwijl de moeder verzocht om een wijziging van de zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds 16 oktober 2023 feitelijk bij de vader verblijft, ondanks dat hij nog op het adres van de moeder staat ingeschreven. De rechtbank heeft besloten om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader te bepalen en de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) aan te passen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie op nihil gesteld, aangezien de vader alle kosten voor [minderjarige 1] draagt.

Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] elke dinsdag van 17.30 uur tot 19.00 uur bij de moeder zal zijn. De rechtbank heeft een dwangsom verbonden aan de nakoming van deze zorgregeling door de vader, die ingaat op 1 juli 2025. Tevens is er een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vader de moeder maandelijks op de hoogte moet houden van de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en het verzoek van de moeder om een uitgebreidere zorgregeling afgewezen, maar heeft benadrukt dat [minderjarige 1] vrij is om vaker contact met zijn moeder te hebben als hij dat wenst.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2059
Zaaknummer: C/09/663408
Datum beschikking: 15 mei 2025

Gezagsuitoefening en kinderalimentatie

Beschikking op het op 18 maart 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Venneman te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.C.G. Voogt te Breda.

Procedure

Bij beschikking van 19 juni 2024 van deze rechtbank is – met wijziging in zoverre van de beschikking van 15 juni 2023 –:
  • als
  • het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te belasten afgewezen;
  • bepaald dat de behandeling van het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de kinderbijslag en de kinderalimentatie pro-forma wordt aangehouden in afwachting van het hulpverleningstraject Parallel Solo Ouderschap;
  • iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, kinderbijslag, kinderalimentatie en de proceskosten aangehouden.
De rechtbank heeft nogmaals kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het F9-bericht van 1 november 2024, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • het F9-bericht van 8 november 2024 van de zijde van de vader;
  • het F9-bericht van 3 april 2025, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het F9-bericht van 8 april 2025, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 10 april 2025 is de mondelinge behandeling op een zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder met mr. S. Kievit (waarnemend voor mr. M.C.G. Voogt) en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de nog voorliggende verzoeken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking van 19 juni 2024 is overwogen en beslist, voor zover in onderhavige beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Aan de rechtbank liggen de volgende verzoeken nog voor:
-
de verzoeken van de vader:
om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem vast te stellen;
om te bepalen dat de kinderbijslag aan de vader toekomt;
om te bepalen dat de vader vanaf 16 oktober 2023 niet langer gehouden is aan de
moeder kinderalimentatie voor [minderjarige 1] te betalen (dan wel de kinderalimentatie op nihil te stellen),
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens;
-
de (bij F9-bericht van 8 april 2025) gewijzigde verzoeken van de moeder:
1. om de zorgregeling als volgt te wijzigen (dan wel een door de rechtbank in goede
justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen):
- [minderjarige 1] verblijft elke dinsdag van 17.30 uur tot 19.00 uur bij de moeder;
- [minderjarige 1] verblijft in de even weken (gelijk met halfzusje [minderjarige 2] ) op zaterdag van
12.00 uur tot 16.00 uur bij de moeder,
op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per keer voor iedere keer dat de zorgregeling door de vader niet wordt nagekomen, met een maximum van
€ 50.000,-;
2. ( (indien en voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader wordt vastgesteld):
om de vader te verplichten om de moeder eens per maand per e-mail op de hoogte te stellen van de aangelegenheden zoals genoemd onder punt 15 van het aanvullend verzoekschrift, op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de informatieregeling niet wordt nagekomen, met een maximum van € 25.000,-,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
Hoofdverblijfplaats, kinderalimentatie en kinderbijslag
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid, onderdeel b van genoemd artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat [minderjarige 1] , hoewel hij op dit moment zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en ook in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven op het woonadres van de moeder, feitelijk sinds 16 oktober 2023 op het adres van de vader verblijft. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de vader, sinds 16 oktober 2023, alle (verblijfs- en verblijfsoverstijgende) kosten voor [minderjarige 1] draagt.
In het licht hiervan ziet de rechtbank aanleiding om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, door de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader te bepalen en, daarmee samenhangend, de BRP-inschrijving van [minderjarige 1] op het woonadres van de vader te gelasten. Dat de moeder vasthoudt aan de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar, om op die manier via de post op de hoogte te kunnen blijven van haar zoon, is – hoe invoelbaar ook – in dit verband niet relevant.
Omdat [minderjarige 1] sinds 16 oktober 2023 bij de vader verblijft en de vader vanaf dat moment alle kosten van [minderjarige 1] betaalt, dient met ingang van 16 oktober 2023 de door de man te betalen kinderalimentatie op nihil te worden gesteld. De kinderbijslag komt voortaan aan de vader toe. Mogelijk moeten partijen hiervoor zelf nog iets regelen met de Sociale verzekeringsbank.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de verzoeken van de vader toewijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Op grond van de stukken en dat wat op de zitting is besproken, constateert de rechtbank dat de onderlinge verhouding tussen de beide ouders – ondanks de inzet van hulpverlening – helaas niet verbeterd is. Het in november 2023 door het Crisis Interventie Team ingezette traject Parallel Solo Ouderschap (PSO) bij Family Supporters is in november 2024 weliswaar voortijdig beëindigd door de moeder, maar op de zitting heeft de moeder onweersproken gesteld dat zij dit traject gedurende 8 maanden wel een serieuze kans heeft gegeven en dat het traject (op initiatief van Family Supporters) zou zijn verplaatst naar Kracht. Kracht treedt op als casusregiehouder en monitort de omgang. Daarnaast is Kracht jongeren coaching met [minderjarige 1] gestart. Daarmee heeft [minderjarige 1] twee gesprekken gevoerd, waarna dit traject vroegtijdig is afgesloten, omdat de vader en [minderjarige 1] hadden aangegeven geen hulpverlening vanuit Kracht te wensen.
In de praktijk ziet [minderjarige 1] zijn moeder momenteel onregelmatig, gemiddeld één keer per week: de ene week twee keer per week, dan weer een langere periode niet. Volgens de moeder ontbreekt vanuit de vader nog steeds de emotionele toestemming voor het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder. Daarnaast loopt de moeder in het contact met [minderjarige 1] op spreekwoordelijke eieren, omdat zij bang is voor een terugval in dit contact.
De vader betwist dat hij geen emotionele toestemming geeft aan [minderjarige 1] . Volgens de vader stimuleert hij hem in het contact met zijn moeder (hij houdt hem niet tegen) en bespreekt hij met [minderjarige 1] of hij zin heeft om naar zijn moeder te gaan en, zo niet, wat daarvan de reden is.
Volgens de vader kan hij [minderjarige 1] niet dwingen tot contact met zijn moeder. Daarnaast staat het de moeder volgens de vader altijd vrij om zelf met [minderjarige 1] te appen/te bellen, bij zijn voetbaltrainingen/-wedstrijden langs te gaan of om [minderjarige 1] op te zoeken tijdens zijn baantje bij de Jumbo.
Op grond van het tweede lid, onderdeel a van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling).
De rechtbank stelt voorop dat in de eerdere beschikking in dit verband is overwogen:
“(…) De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat er – in afwachting van het resultaat van het hulpverleningstraject – een voorlopige zorgregeling met zijn moeder wordt vastgelegd, zodat hij weet waar hij aan toe is. De beslissing of hij wel of niet naar zijn moeder gaat, mag niet aan [minderjarige 1] overgelaten worden. De rechtbank benadrukt dat de vader zich in moet zetten om [minderjarige 1] te stimuleren om naar zijn moeder te gaan. Die emotionele toestemming lijkt nu te ontbreken. Dat de vader tegen [minderjarige 1] zegt dat hij naar zijn moeder mag gaan wanneer hij dat echt zelf wil en dat de vader zegt dat hij [minderjarige 1] dan niet zal tegenhouden, is onvoldoende stimulans. Deze beslissing kan niet bij een twaalfjarige worden neergelegd en legt te veel druk op [minderjarige 1] . De rechtbank zal deze druk bij [minderjarige 1] wegnemen door een voorlopige regeling vaststellen waarbij [minderjarige 1] bij zijn moeder is op dinsdag uit school tot voor het avondeten. Op deze manier is er regelmatig contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder en kan [minderjarige 1] ook tijd doorbrengen met zijn bij de moeder wonende halfzus [minderjarige 2] . In onderling overleg kan deze voorlopige regeling uitgebreid worden, een en ander in afwachting van het hulpverleningstraject Parallel Solo Ouderschap. (…)”
De rechtbank constateert dat de vader de vorige beschikking niet is nagekomen, omdat hij met zijn houding richting [minderjarige 1] de verantwoordelijkheid/keuze voor het wel of niet naar de moeder gaan nog steeds bij de jonge [minderjarige 1] neerlegt. De rechtbank vindt dat kwalijk. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [minderjarige 1] hierdoor het idee krijgt dat zijn vader het niet fijn vindt als hij naar zijn moeder gaat. Het lijkt erop dat de vader niet toelaat dat [minderjarige 1] het prettig heeft bij haar. Terwijl het in het belang is van [minderjarige 1] dat hij onbelast contact met zijn moeder kan hebben.
Omdat vast is komen te staan dat [minderjarige 1] momenteel gemiddeld één keer per week bij de moeder is, zal de rechtbank als definitieve zorgregeling vastleggen dat hij elke dinsdag van 17.30 uur tot 19.00 uur bij de moeder is. Het verzoek van de moeder zal in zoverre worden toegewezen. Het meerdere dat door de moeder is verzocht zal de rechtbank in het licht van de huidige omstandigheden afwijzen. Maar het staat [minderjarige 1] uiteraard vrij om vaker contact met zijn moeder te hebben als hij dat wil.
De rechtbank hecht er nog aan richting de ouders het volgende op te merken. Het uitvoering geven aan een zorgregeling betekent ‘opvoeden’ en niet ‘dwingen’. Net zoals de vader regelt dat [minderjarige 1] (tijdig) vanuit huis naar school of de voetbaltraining gaat, zal hij ook het contact met de moeder op de dinsdagavond moeten regelen door richting [minderjarige 1] de houding
‘zo gaan we het doen: je eet dinsdagavond bij je moeder en ik zie je om 19.30 uur weer’aan te nemen en dit contact als een (positief!) gegeven te presenteren.
Dwangsom
De rechtbank ziet aanleiding om een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de zorgregeling door de vader, zoals door de moeder is verzocht. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de dwangsom pas per dinsdag 1 juli 2025 te laten ingaan en te matigen naar
€ 100,- per keer dat de zorgregeling na genoemde datum door de vader niet wordt nagekomen, met een maximum van € 1.500,-
Op grond van artikel 611a lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal de dwangsom pas ingaan vanaf 1 juli 2025, zodat de vader tot die datum de kans geboden wordt om te laten zien dat hij in staat is de voor [minderjarige 1] benodigde emotionele toestemming te tonen en de zorgregeling vrijwillig na te komen.
De rechtbank neemt hierin mee dat op de zitting namens de moeder is verklaard dat zij niet de intentie heeft de dwangsommen te incasseren, maar hoopt dat het de vader een prikkel geeft om zijn houding richting [minderjarige 1] te veranderen. Hoewel de moeder vreest dat de vader negatief zal praten tegen [minderjarige 1] over de dwangsom en zij bang is voor de invloed die dat op het contact tussen haar en [minderjarige 1] zal hebben, heeft de moeder zonder dwangsom geen hoop meer dat ze haar zoon regelmatig gaat zien en vreest zij contactverlies.
Informatieregeling
De moeder verzoekt om één keer per maand via e-mail door de vader op de hoogte te worden gehouden over de gezondheid van [minderjarige 1] en meer specifiek over zijn ontwikkeling op school, zijn sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling en zijn vrijetijdsbesteding.
Omdat de moeder [minderjarige 1] – anders dan de vader – veel minder ziet en meemaakt heeft haar informatiebehoefte vooral betrekking op het algemene welzijn van [minderjarige 1] .
Vader daarentegen lijkt in dit verband praktische zaken belangrijk te vinden, doordat hij
aangeeft dat moeder de door haar benodigde informatie (als gezaghebbende ouder) zelf kan opvragen bij de school en de orthodontist van [minderjarige 1] , via de voetbal-app (wedstrijdlocaties en -tijden) en dat ze [minderjarige 1] desnoods kan opzoeken bij de Jumbo waar hij werkt.
De rechtbank constateert dat de vader ook hier de verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt en deze neerlegt bij de moeder/derden. De vader heeft als ouder waar [minderjarige 1] woont echter de wettelijke plicht om de andere ouder op de hoogte te houden over het leven en het welzijn van [minderjarige 1] , maar hier onttrekt hij zich aan. De rechtbank vindt dat kwalijk en ziet daarom aanleiding om de informatieregeling zoals door de moeder is verzocht vast te leggen en daaraan ook een dwangsom te verbinden. Wel ziet de rechtbank aanleiding om deze te matigen naar € 100,- per keer dat de informatieregeling door de vader niet wordt nagekomen, met een maximum van € 1.000,-. Ook hier krijgt de vader eerst nog de gelegenheid om deze informatieregeling vrijwillig na te komen en daarom laat de rechtbank de dwangsom ingaan per 1 augustus 2025.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van 15 juni 2023 – :
bepaalt dat de minderjarige:
-[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ;
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader en in de Basisregistratie Personen (BRP) moet worden ingeschreven op het woonadres van de vader;
bepaalt dat de kinderbijslag voor [minderjarige 1] voortaan toekomt aan de vader;
bepaalt de door de vader met ingang van 16 oktober 2023 te betalen alimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] op nihil;
bepaalt dat [minderjarige 1] bij de moeder zal zijn: elke dinsdag van 17.30 uur tot 19.00 uur,
op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer dat dat deze zorgregeling niet door de vader wordt nagekomen, die ingaat op dinsdag 1 juli 2025 met een maximum van € 1.500,-;
bepaalt dat de vader éen keer per maand op de eerste dag van de maand, voor het eerst op
1 juni 2025, schriftelijk (via e-mail), informatie aan de moeder zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 1] , te weten over: zijn gezondheid, zijn ontwikkeling op school, zijn sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling, zijn vrijetijdsbesteding,
op straffe van een dwangsom van € 100,- per maand dat deze informatieregeling niet door de vader wordt nagekomen, die ingaat op 1 augustus 2025 met een maximum van € 1.500,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, kinderrechter, bijgestaan door
mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2025.