ECLI:NL:RBDHA:2025:13236
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2025 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om deze machtiging, waarbij de advocaat van de betrokkene aanvoerde dat het verzoekschrift niet voldeed aan de wettelijke vereisten en onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in het verzoek, omdat de benodigde informatie en deskundigheid was ingebracht, en dat de verwijzing naar het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur voldoende was voor de motivering van de verplichte zorg.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan psychische stoornissen, waaronder een schizo-affectieve stoornis en problematisch gebruik van cannabis, wat leidt tot ernstig nadeel. De betrokkene heeft geen ziektebesef en is niet bereid om vrijwillige zorg te accepteren. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was om het ernstig nadeel af te wenden en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van een jaar, tot en met 20 juni 2026, en bepaalde dat verschillende vormen van verplichte zorg konden worden toegepast, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
De beschikking is gegeven door mr. H.J.M. Bellekom, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting. De zaak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen de officier van justitie en de GGZ bij het opstellen van verzoekschriften voor verplichte zorg, en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de betrokkene.