ECLI:NL:RBDHA:2025:13257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL24.21422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet gegrond verklaard; beroep niet-ontvankelijk in asielzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in het verzet van de eiser tegen een eerdere uitspraak van 14 oktober 2024. De rechtbank had in die eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep van de eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag kennelijk gegrond was. De opposant, de minister van Asiel en Migratie, heeft verzet aangetekend, stellende dat het verzetschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzetschrift tijdig was ingediend, omdat de termijn voor het indienen van verzet zes weken bedraagt en begon op de dag na de bekendmaking van de uitspraak op 14 oktober 2024.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het verzet beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak ten onrechte zonder zitting was gedaan, omdat er redelijke twijfel bestond over de gegrondheid van het beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van de eiser prematuur was, omdat de beslistermijn voor asielaanvragen nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van de eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de beroepszaak wordt hervat.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de beslistermijn voor asielaanvragen in beginsel zes maanden bedraagt, maar dat er uitzonderingen zijn voor vreemdelingen die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen. In dit geval was de ingebrekestelling van de eiser te vroeg ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.21422 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, opposant, [1]
(gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

[eiser], geopposeerde tevens eiser,

v-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 14 oktober 2024 [2] (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [3] beslist op het beroep van geopposeerde tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

1. Geopposeerde stelt dat het verzet van 25 november 2024 niet-ontvankelijk is, omdat opposant het verzetschrift niet tijdig heeft ingediend. Nu de uitspraak op 14 oktober 2024 is bekendgemaakt, had het verzetschrift volgens eiser uiterlijk op 24 november 2024 moeten worden ingediend. De rechtbank volgt geopposeerde hierin niet. De termijn voor het indienen van verzet bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van de uitspraak. Omdat de uitspraak op 14 oktober 2024 is bekendgemaakt, is de termijn aangevangen op 15 oktober 2024 en geëindigd op 25 november 2024. Het verzetschrift van 25 november 2024 is daarmee tijdig ingediend. De rechtbank stelt vast dat opposant tijdig verzet heeft gedaan tegen de uitspraak van 14 oktober 2024.
2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder een zitting te houden. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen, mits het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 oktober 2024 geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant niet-tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser en dat de ingebrekestelling van 2 mei 2024 niet prematuur is ingediend door eiser.
3. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposant voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat opposant niet de gelegenheid heeft gekregen om voorafgaand aan de uitspraak een schriftelijk standpunt in te nemen. Daarnaast heeft de rechtbank volgens opposant geen rekening gehouden met het feit dat eiser onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [4] valt. Op dit moment is de werkingsduur van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming tot in ieder geval 4 maart 2026. [5] De beslistermijn van de aanvragen van de vreemdelingen, zoals die van eiser, die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, is daarmee opgeschort tot in ieder geval 4 maart 2026. De ingebrekestelling van 2 mei 2024 is daarmee prematuur ingediend.
5. Het standpunt van opposant dat de ingebrekestelling van 2 mei 2024 prematuur is ingediend slaagt. Opposant heeft zich in verzet terecht op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep middels vereenvoudigde behandeling, zonder zitting, gegrond heeft verklaard. Het verzet dient daarom gegrond te worden verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van 14 oktober 2024 vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de uitspraak van 14 oktober 2024 werd gedaan. [6]
6. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek niet bijdraagt aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
7. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
8. De beslistermijn voor asielaanvragen bedraagt in beginsel zes maanden op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw. [7] Artikel 43, eerste lid, van de Vw bevat een uitzondering op die regel. Dit artikel bepaalt namelijk dat, wanneer er voor een bepaalde categorie vreemdelingen een besluitmoratorium is afgekondigd, de beslistermijn maximaal 21 maanden bedraagt. In artikel 43a, tweede lid, van de Vw is die maximale termijn van overeenkomstige toepassing verklaard op vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten. De maximale beslistermijn van 21 maanden volgt uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn. [8]
9. Eiser valt met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw onder het toepassingsbereik van de Richtlijn Tijdelijke bescherming. Artikel 43a van de Vw is daarom op hem van toepassing. Dit betekent dat opposant binnen zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming op de aanvraag dient te beslissen. Dat neemt echter niet weg dat opposant daarnaast gehouden is binnen maximaal 21 maanden, na de indiening van de aanvraag te beslissen, zoals volgt uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn. Aangezien eiser op 26 oktober 2022 zijn asielaanvraag heeft ingediend, verstrijkt de maximale termijn van 21 maanden op 26 juli 2024. Dit betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 2 mei 2024 te vroeg is ingediend. Daarom is het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk.
10. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak staat, voor zover daarbij is beslist op het verzet, geen rechtsmiddel open.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Richtlijn 2001/55/EG.
5.Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1836.
6.Op grond van artikel 8:55, negende lid, Awb
7.Vreemdelingenwet 2000.
8.Richtlijn 2013/32/EU.