ECLI:NL:RBDHA:2025:13283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
25/2828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting [verzoekster] en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft het verzoek om een proceskostenveroordeling toegewezen.

Het procesverloop begon met een besluit van 10 april 2024, waarin verweerder de uitkering van een (ex-)werknemer van verzoekster wijzigde op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit op 29 april 2024 en stelde verweerder in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Na het indienen van een verweerschrift door verweerder, werd op 26 juni 2025 een beslissing op bezwaar genomen. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat, omdat het beroep was ingetrokken omdat verweerder tegemoet was gekomen aan verzoekster, het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen moest worden. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 453,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. Tevens wees de rechtbank erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 385,- te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, in aanwezigheid van griffier S.I. Teunissen, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

Stichting [verzoekster] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2024 heeft verweerder bepaald dat de uitkering van [naam] , (ex-)werknemer van verzoekster, op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) wordt gewijzigd. Verzoekster heeft op 29 april 2024 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In de brief van 13 november 2024 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 26 juni 2025 heeft verweerder een beslissing op bezwaar genomen.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft aangegeven de proceskosten tot 0,5 punt te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a Awb.
3. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan haar verzoek is tegemoet gekomen. De rechtbank zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 385,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van S.I. Teunissen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.