ECLI:NL:RBDHA:2025:13284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.27014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring door de minister van Asiel en Migratie

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 16 juni 2025, hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend werkte aan zijn overdracht aan Duitsland, aangezien hij sinds 16 juni 2025 in bewaring zat en er een claimakkoord lag sinds 24 juni 2025. De rechtbank heeft op 1 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend handelde, aangezien de overdracht aan de Duitse autoriteiten gepland stond op 4 juli 2025, en dat de minister tijd nodig had voor de administratieve afhandeling. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Werkt de minister voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser?
1. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser aan Duitsland. Eiser zit sinds 16 juni 2025 in bewaring. Er ligt sinds 24 juni 2025 een claimakkoord. De overdracht is tot op heden nog niet gerealiseerd. Een overdracht aan de Duitse autoriteiten, zeker als dat over land gaat, kan en moet sneller gerealiseerd worden.
1.1.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De minister heeft op zitting verklaard dat eiser op 4 juli 2025 middels een landsgrensoverdracht aan de Duitse autoriteiten zal worden overgedragen. Zoals de minister op zitting – onbestreden – heeft verklaard, volgt uit het claimakkoord dat de Duitse autoriteiten minimaal drie werkdagen nodig hebben om de overdracht van eiser te kunnen organiseren. Daarnaast mag aan de minister ook tijd worden gegund om de overdracht van eiser administratief te kunnen regelen. De overdracht aan Duitsland staat gepland op de tiende dag (of de achtste werkdag) na het claimakkoord. Dit is gezien voorgaande naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.