ECLI:NL:RBDHA:2025:13285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.1147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 30 mei 2024, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 17 december 2024 gehandhaafd. Eiseres, geboren in 1988 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft de aanvraag ingediend op 16 april 2023, maar de rechtbank oordeelt dat de referent, haar partner met de Nederlandse nationaliteit, niet voldoet aan het middelenvereiste. Dit houdt in dat hij niet kan aantonen over voldoende, zelfstandige en duurzame middelen van bestaan te beschikken. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat het inkomen van de referent niet voldoet aan de vereisten van het Vreemdelingenbesluit. Eiseres stelt dat de hoorplicht is geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet had hoeven horen, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 30 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 december 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder. [naam] , een vriend van referent was ook aanwezig als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 16 april 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor de afgifte van een mvv voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar partner, [referent] (referent). Referent heeft de Nederlandse nationaliteit.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Referent voldoet niet aan het middelenvereiste en komt niet in aanmerking voor vrijstelling daarvan. Referent heeft niet aangetoond dat hij beschikt over middelen van bestaan die zelfstandig, voldoende en duurzaam zijn. Ten slotte heeft verweerder een belangenafweging in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] gemaakt, maar deze viel in het nadeel van eiseres uit.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Zo heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Eiseres heeft gedurende de procedure diverse stukken overgelegd en heeft hiermee aan haar inspanningsverplichting voldaan. Het had op de weg van verweerder gelegen om bij onduidelijkheden een hoorzitting te organiseren. Ten tweede beschikt referent over voldoende middelen van bestaan die zijn aan te merken als zelfstandig, voldoende en duurzaam. Ter onderbouwing wijst eiseres op het feit dat de contracturen van referent per april 2024 zijn verhoogd naar 38 uur per week, zijn inkomen €1592,26 bedraagt en hij in de maanden oktober en november 2024 ziek is geweest en het UWV [2] in deze twee maanden zijn inkomen heeft aangevuld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Middelenvereiste
6. In geschil is of referent voldoet aan het middelenvereiste. Uit het Vreemdelingenbesluit [3] volgt dat sprake moet zijn van voldoende middelen van bestaan bij een aanvraag om gezinshereniging. Het inkomen is voldoende als het bruto sociale-verzekeringsloon of de bruto uitkering ten minste gelijk is aan het minimumloon. [4] Het inkomen is in ieder geval duurzaam als dit nog één jaar beschikbaar is op het moment dat de aanvraag is ontvangen of op het moment dat de beslissing wordt genomen. [5]
6.1.
Ten eerste moet de vraag worden beantwoord of referent voldoende inkomen heeft. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de hoogte van het inkomen van referent per maand wisselt. Referent heeft weliswaar in bezwaar een brief van zijn werkgever overgelegd waaruit blijkt dat hij per april 2024 38 uur werkt, maar verweerder heeft referent terecht gewezen op het feit dat zijn flexibele arbeidsovereenkomst niet is gewijzigd en dat hierin is opgenomen dat referent minimaal 3 uur per week werkt. Ook was het sv-loon van referent in de maanden oktober en november lager dan het toepasselijke normbedrag van
€ 2234,95 inclusief vakantiegeld en voldeed referent daarmee niet aan het vereiste dat zijn inkomen voldoende is.
6.2.
Nu het inkomen van referent per maand wisselt en niet voldoende is, moet ten tweede de vraag worden beantwoord of het inkomen van referent duurzaam en structureel is. Uit het beleid van verweerder volgt dat het inkomen duurzaam is als de inkomsten structureel zijn. Het inkomen is structureel als deze in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of op het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt. [6] Referent heeft over een periode van vijf maanden tot aan het bestreden besluit onder het toepasselijke normbedrag verdiend. De stelling van eiseres dat referent twee maanden ziek is geweest en het UWV zijn loon heeft aangevuld, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel op zitting is gebleken dat het UWV voor de gehele maand november 2024 en voor oktober 2024 een halve maand een ziektewetuitkering heeft uitgekeerd aan referent, werd ook in die maanden niet voldaan aan het normbedrag. Ook zijn de middelen van referent op jaarbasis niet voldoende, omdat zijn gemiddelde inkomen onder het toepasselijke normbedrag ligt. Verweerder heeft referent dan ook terecht gewezen op het feit dat zijn inkomen niet duurzaam en structureel is.
6.3.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.1 en 6.2, is het inkomen van referent niet voldoende, duurzaam en structureel. Referent voldoet daarom niet aan het middelenvereiste en verweerder mocht om die reden de aanvraag van eiseres afwijzen.
Hoorplicht
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [7] Hoewel eiseres terecht op zitting heeft opgemerkt dat zij pas in het verweerschrift is geconfronteerd met de gegevens uit Suwinet, heeft verweerder mogen afzien van het horen omdat er redelijkerwijs geen twijfel over bestond dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
3.Artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Dit staat in artikel 3.74, onder a, van het Vb.
5.Op grond van artikel 3.75, eerste lid, van het Vb.
6.Zie B1/4.3.3.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.