ECLI:NL:RBDHA:2025:13292
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat niet is gebleken van een spoedeisend belang. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering, die per 26 december 2024 zou ingaan, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van zijn eerdere loon. De voorzieningenrechter legt uit dat bij financiële geschillen, zoals deze, niet snel sprake is van spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt.
Verzoeker voert aan dat hij sinds mei 2025 geen inkomen heeft en dat het inkomen van zijn zwangere echtgenote de enige bron van inkomsten is. Hij verzoekt om een voorlopige voorziening om de basisbehoeften van zijn gezin te kunnen dekken. De voorzieningenrechter heeft verzoeker verzocht om bewijs van spoedeisend belang, maar verzoeker heeft hierop niet adequaat gereageerd. Verweerder stelt dat verzoeker geen bijstandsaanvraag heeft ingediend, wat ook bijdraagt aan het ontbreken van spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier S.I. Teunissen, en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.