ECLI:NL:RBDHA:2025:13293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.4412 en NL25.4413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres, een Surinaamse jongere, heeft op 30 november 2023 een aanvraag ingediend op basis van artikel 20 van het VWEU, waarbij zij stelt dat er sprake is van een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie met haar Nederlandse oom. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsdocument, omdat haar vader, als derdelands ouder, geen geldig verblijfsdocument heeft en eiseres niet heeft aangetoond dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat.

De rechtbank heeft de zaak op 10 juni 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres voerde aan dat de hoorplicht was geschonden en dat er medische noodsituaties waren die haar verblijf in Nederland rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat de minister op goede gronden had besloten en dat er geen sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie die een verblijfsrecht rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.4412 en NL25.4413
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 8 juli 2025 in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. R. Dhalganjansing),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. mr. Y.M. van der Lei).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] . Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar vader, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2010 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiseres heeft op 30 november 2023 een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 20 van het VWEU [2] , waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiseres stelt dat sprake is van een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en een Burger van de Unie, haar Nederlandse oom, [referent] (referent) als bedoeld in het arrest het arrest XU en QP [3] . De vader van eiseres heeft eenzelfde aanvraag ingediend en zijn beroep is gelijktijdig op zitting behandeld. [4] De vader van eiseres stelt een bijzondere afhankelijkheidsrelatie te hebben met zijn Nederlandse broer, op grond waarvan hij een afgeleid verblijfsrecht stelt te hebben op grond van artikel 20 VWEU, vanwege het overlijden van hun vader en de moeder van eiseres. In beroep heeft de vader van eiseres aangegeven een relatie te hebben met zijn Nederlandse partner, [naam] .
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vader van eiseres als derdelands ouder geen faciliterend visum, EU verblijfsdocument of geldige Nederlandse verblijfsvergunning heeft. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat haar vader zorg- en opvoedtaken heeft verricht en dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding waardoor de vader van eiseres samen met eiseres en referent, gedwongen zouden zijn om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten omdat eiseres geen verblijf heeft. [5] Tenslotte heeft verweerder ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het EVRM [6] , maar heeft geconcludeerd dat de uitzetting van eiseres niet in strijd is met haar recht op familie- en privéleven.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Ten eerste is eiseres van mening dat haar aanvraag zowel ziet op toetsing aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU als op grond van artikel 8 van het EVRM. Ten tweede stelt eiseres dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door haar in de bezwaarprocedure niet te horen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiseres erop dat zij in afwachting is van rapportages van medisch deskundigen en een eigen verklaring heeft overgelegd. Bovendien heeft referent medische klachten en tussen hem en eiseres bestaat een bijzondere afhankelijkheidsverhouding. Die verhouding is er ook tussen eiseres en haar vader. Verder voert eiseres aan dat haar medische klachten een medische noodsituatie opleveren waardoor zij niet kan reizen en het land van herkomst biedt geen garanties deze noodsituatie op te heffen. Eiseres wijst er op dat zij uitstel van vertrek moet krijgen om haar behandeling in Nederland te ondergaan met de mantelzorg van familie en vrienden. Daarnaast wijst eiseres erop dat verweerder niet de deskundigheid heeft om een medisch oordeel te vellen over de psychische klachten van eiseres. Ook voert eiseres aan dat zij een verwesterde vreemdeling is en om die reden rechtmatig verblijf in Nederland moet krijgen. Verder heeft verweerder eiseres ten onrechte gesignaleerd in het SIS [7] en zij verwijst ter onderbouwing naar verschillende artikelen uit het Unierecht. Tot slot verwijst eiseres naar verschillende uitspraken van nationale rechtbanken, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) en een handleiding van de Europese Commissie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit het enkel in algemene zin verwijzen naar uitspraken, (internationale) wetsartikelen en het handboek van de Europese Commissie – zonder dit nader toe te lichten – de rechtbank niet kan afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Bovendien heeft eiseres op geen enkele wijze aangetoond waarom de aangehaalde uitspraken op zijn situatie van toepassing zijn. Deze punten zal de rechtbank daarom niet als beroepsgronden aanmerken.
Zorg- en opvoedingstaken en de afhankelijkheidsverhouding
6. In geschil is of de vader van eiseres daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht en of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eiseres, haar vader en referent dat zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiseres een verblijfsrecht wordt geweigerd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het Xu en QP arrest. Nu de vader van eiseres geen faciliterend visum, EU verblijfsdocument of geldige Nederlandse verblijfsvergunning heeft, voldoet eiseres niet aan de afgifte van het gevraagde verblijfsdocument. Reeds hierom mocht verweerder de aanvraag afwijzen. De rechtbank heeft bij separate uitspraak van heden, het beroep ongegrond verklaard.
Verweerder heeft daarnaast van belang kunnen vinden dat de vader van eiseres in het geheel niet heeft aangetoond daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken te verrichten. Eiseres heeft in bezwaar weliswaar een eigen verklaring, een overzicht van haar behaalde schoolcijfers en een verklaring van referent overgelegd, maar deze onderbouwen de zorg- en opvoedingstaken en de gestelde afhankelijkheidsverhouding geenszins. Bovendien zijn de eigen verklaringen van eiseres en referent niet objectief verifieerbaar. Bovendien heeft eiseres geen objectief verifieerbare en inhoudelijke bewijsstukken over de psychologische gesteldheid van haar referent opgestuurd. In beroep heeft eiseres weliswaar facturen overgelegd met betrekking tot de rouwtherapie die zij heeft gevolgd, maar hiermee heeft niet onderbouwd waarom er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie met referent dat zij niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie, zoals bedoeld in het arrest K.A. tussen eiseres, haar vader en referent. In geen van de stukken wordt de rol van de vader van eiseres en referent bij de verzorging van eiseres beschreven.
6.2.
Eiseres heeft in het beroep daags voor de zitting stukken overgelegd waaruit zou blijken dat haar vader een nieuwe relatie heeft. Zoals onder rechtsoverweging 6 is overwogen, heeft eiseres een aanvraag ingediend voor de afgifte van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU van haar referent. Daarom valt de gestelde relatie met haar vader buiten de reikwijdte van de onderliggende aanvraag. Indien de vader van eiseres meent dat hij op grond van deze relatie voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht, dient hij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
6.3.
Omdat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de vader van eiseres niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verrichten voor eiseres en er geen afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres, haar vader en referent bestaat, wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor de afgifte van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU. Om die reden mocht verweerder de aanvraag van eiseres afwijzen.
Artikel 7 Handvest en artikel 8 van het EVRM
7. Uit artikel 52, derde lid, van het Handvest volgt dat voor zover het Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en de reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door het EVRM aan worden toegekend. Volgens de Toelichting bij het Handvest correspondeert artikel 7 van het Handvest met artikel 8 van het EVRM. Het voorgaande is bevestigd in vaste rechtspraak van het HvJEU en de hoogste bestuursrechter. [8]
7.1.
Omdat, zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 tot en met 7.2. is overwogen, geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, is eveneens geen sprake van hechte persoonlijke banden, en dus geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Voor zover eiseres beroepsgronden heeft aangevoerd over de hechte persoonlijke banden met referent, overweegt de rechtbank dat verweerder alle belangen kenbaar heeft betrokken. Van schending van artikel 24 van het Handvest dan wel artikel 3 van het IVRK [9] is de rechtbank dan ook niet gebleken. Omdat tussen eiseres en referent geen sprake is van familieleven hoeft verweerder ook geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM te maken.
7.2.
Voor zover eiseres stelt dat het besluit van verweerder tot inhumane gevolgen leidt, onder verwijzing naar het arrest Jeunesse [10] volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld aan de hand van de toepasselijke wet- en regelgeving en is – zoals uit het bovenstaande volgt – op goede gronden tot de conclusie gekomen dat eiseres niet in aanmerking komt voor het gevraagde document en voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres en referent in elkaars nabijheid willen verblijven, kan dit niet tot de conclusie leiden dat het besluit van verweerder inhumaan zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
7.3.
Ten aanzien van het beroep op het arrest van 11 juni 2024 [11] van het HvJEU waaruit zou volgen dat eiseres als verwesterde vreemdeling een verblijfsrecht moet krijgen, overweegt de rechtbank allereerst dat eiseres zijn stelling dat hij is verwesterd geenszins heeft onderbouwd. Ten tweede ziet het arrest op het beleid over verwestering binnen de beoordeling van asielaanvragen, terwijl eiseres een reguliere aanvraag heeft gedaan voor toetsing aan het EU-recht. Gelet op de waterscheiding tussen reguliere en asielvergunningen, kan dit arrest eiseres dan ook niet baten. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [12] Gelet op de motivering van het besluit en op hetgeen door eiseres is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Eiseres heeft immers ook in bezwaar geen stukken overgelegd om de afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen. Ook is tijdens de bezwaarfase niet gecommuniceerd over de inspanningen die zijn verricht om deze stukken, zoals de aangekondigde rapportages te overleggen. Bovendien heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd wat zij tijdens een hoorzitting naar voren had willen brengen. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.
8.1.
Verder volgt de rechtbank de stelling van eiseres niet dat op grond van artikel 41 van het Handvest sprake is van een absolute hoorplicht in bezwaar. Dit artikel ziet namelijk op het recht op behoorlijk bestuur door de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie en richt zich niet direct tot de lidstaten. [13] Uit het voorgaande volgt ook dat het beroep van eiseres op het preadvies van staatsraad mr. Sevenster [14] niet kan slagen.
Zorgvuldige besluitvorming
9. Eiseres heeft op zitting het standpunt ingenomen dat verweerder de zaken van eiseres onrechtmatig op stelselmatige wijze afdoet. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat sprake is van een projectmatige afdoening van de zaken vanwege hun gemeenschappelijke aangevraagde verblijfsdoel, niet maakt dat sprake is geweest van onzorgvuldige besluitvorming. Ook is de rechtbank niet gebleken van vooringenomenheid, discriminatie en een bewuste schending van artikel 3:2 Awb. Bovendien heeft eiseres haar stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd.
Artikel 31 Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht [15]
10. De beroepsgrond van eiseres, dat verweerder het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht schendt door bewust de lijn uit de rechtspraak van het EHRM en het HvJEU niet te volgen, is niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Ook heeft eiseres niet gemotiveerd op welke punten het besluit van verweerder bewust strijdig zou zijn met de uitspraken die zij noemt. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
11. De rechtbank stelt vast dat de verdere beroepsgronden (grotendeels) uitsluitend een herhaling zijn van wat eiseres al in bezwaar naar voren heeft gebracht. Daarop is verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd ingegaan. Eiseres heeft niet aangegeven wat op deze punten niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank ziet in wat eiseres verder in beroep heeft aangevoerd daarom geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgronden kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
13. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
14. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Arrest van het HvJEU van 5 mei 2022, ECLI:EU:C:2022:354.
4.De zaaknummers voor deze zaken zijn NL25.4409 en NL25.4411.
5.De voorwaarden zijn uiteengezet op pagina 10 van in het Informatiebericht 2023/31 Richtsnoeren inhoudelijke toetsing naar aanleiding van het arrest Chavez-Vilchez.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Schengen Informatie Systeem.
8.Zie hiervoor bijvoorbeeld het arrest van het HvJEU van 15 november 2011 (
9.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
10.Arrest van het EHRM van 3 oktober 2014 (
11.Arrest van het HvJEU van 11 juni 2024, zaak C-646/21.
12.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
13.Zie bijvoorbeeld het arrest van het HvJEU van 5 november 2014, zaaknummer C-166/13, ECLI:EU:C:2014:2336.
14.H. Sevenster, ‘Heeft de keizer nieuwe kleren?’ in:
15.Vienna Convention on the Law of Treaties