ECLI:NL:RBDHA:2025:13306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL25.848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf onder de beperking verblijf bij familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking 'verblijf bij familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die concludeerde dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestonden tussen eiseres en haar broer, de referent. Eiseres, geboren in 2002 en van Syrische nationaliteit, had op 7 april 2022 de aanvraag ingediend om bij haar broer te verblijven, die in Nederland asiel heeft gekregen. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een tolk aanwezig waren, maar de gemachtigde van de verweerder niet. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn, ondanks de langdurige samenwoning en de emotionele band tussen eiseres en referent. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Eiseres krijgt het griffierecht terug en de minister wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking “verblijf bij familie- of gezinslid”.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 december 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [referent] (referent), de gemachtigde van eiseres en N. Al Wandani als tolk. De gemachtigde van verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres heeft op 7 april 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv met als verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid” om te verblijven bij haar broer, referent. Referent heeft de Syrische nationaliteit en verblijft in Nederland met een verblijfsvergunning asiel.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van een mvv. Verweerder heeft geconcludeerd dat tussen eiseres en referent geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Verweerder heeft dan ook geconcludeerd dat tussen hen geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Ook neemt verweerder niet aan dat tussen eiseres en de minderjarige kinderen van referent hechte persoonlijke banden bestaan.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres verzoekt om wat zij in bezwaar naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Ten aanzien van de pleegrelatie miskent verweerder dat referent eiseres ziet als zijn eigen dochter, zoals blijkt uit zijn verklaringen tijdens de hoorzitting. Ten aanzien van de bijkomende elementen van afhankelijkheid, voert eiseres aan dat zij sinds haar jeugd bij referent verblijft en referent op alle fronten voor eiseres zorgt. Er bestaat wel gezinsleven tussen eiseres en referent en verweerder heeft ten onrechte niet alle omstandigheden die van belang zijn betrokken bij de beoordeling of daarvan sprake is en ten onrechte geen belangenafweging verricht. Wat betreft de hechte persoonlijke banden met de minderjarige kinderen van referent voert eiseres aan dat zij wel voor hen heeft gezorgd en dat zij als kinderen samen hebben gespeeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Herhaald en ingelast
6. Eiseres heeft verzocht alles wat tot nu toe in de procedure is ingebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eerder in de procedure is aangedragen kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit te vernietigen en gaat hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
Pleegrelatie tussen eiseres en referent
7. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat tussen eiseres en referent geen pleegrelatie bestaat. De rechtbank zal de beroepsgronden ten aanzien van de pleegrelatie om die reden niet nader bespreken.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent
8. Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van de vraag of er sprake is van een afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. [2] Bij de beoordeling van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, moet verweerder alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Zo kan van belang zijn de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. [3] Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de door verweerder gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [4]
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er tussen eiseres en referent geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus geen familie- of gezinsleven bestaat. Verweerder heeft in het bestreden besluit weliswaar aangenomen dat er een emotionele band bestaat tussen eiseres en referent en dat zij langdurig hebben samengewoond tussen 2013 en 2020, maar zij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden op zichzelf onvoldoende zijn om aan te nemen dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. De rechtbank kan dit zonder nadere motivering niet volgen. Vast staat dat eiseres langdurig met referent en zijn gezin heeft samengewoond in de periode tussen 2012 en 2023. Referent heeft hierover verklaard dat hij en eiseres een speciale band hadden en dat zij in 2012 na zijn huwelijk bij hem is blijven wonen. [5] In 2013 is referent met zijn ouders, zijn gezin en eiseres naar Jordanië gegaan. Daar hebben ze ongeveer 1,5 jaar samengewoond, waarna referent met zijn gezin en eiseres apart van hun ouders zijn gaan wonen. Toen de ouders van referent en eiseres in 2019 naar Duitsland vertrokken, wilde eiseres niet met hen mee, maar koos zij ervoor bij referent en zijn gezin te blijven. [6] Referent is in 2020 naar Nederland gekomen, waarna eiseres tussen 2020 en 2023 bij de echtgenote van referent en zijn kinderen in Jordanië is blijven wonen. Verweerder heeft gelet op het voorgaande ten onrechte gesteld dat eiseres sinds 2020 zelfstandig woont. Tussen 2020 en 2023 woonde zij immers nog bij het in Jordanië achtergebleven gezin van referent, waarmee zij daarvoor al tien jaar had samengewoond. Ten aanzien van de emotionele afhankelijkheid acht de rechtbank van belang dat eiseres vanaf erg jonge leeftijd – sinds haar elfde – onderdeel van het gezin van referent is geweest en dat referent heeft verklaard dat hij altijd de zorg heeft gedragen voor eiseres. [7] Verder acht de rechtbank van belang dat referent tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij eiseres als zijn dochter beschouwt en dat zij hem papa noemt. [8] Ook heeft referent verklaard dat eiseres zelf heeft aangegeven dat zij niet bij haar biologische ouders wil wonen, maar bij referent en zijn gezin wil horen. [9] Verweerder is ten onrechte aan de hiervoor genoemde omstandigheden voorbijgegaan. Ten aanzien van de financiële afhankelijkheid heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres momenteel in haar eigen levensonderhoud voorziet. Referent heeft echter verklaard dat zijn echtgenote bij haar vertrek naar Nederland spaargeld heeft achtergelaten voor eiseres en dat zij op dit moment leeft van dit achtergelaten spaargeld. [10] Verweerder heeft dit niet kenbaar in de beoordeling betrokken.
8.2.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank komt aan een bespreking van wat verder is aangevoerd niet toe. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Gelet op de aard van het motiveringsgebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw op het beroep van eiseres te beslissen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres het griffierecht terug. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814,-. [11]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 194,- aan griffierecht aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie onder meer uitspraak van het EHRM van 2 september 2022, Azerkane tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816.
3.Zie hiervoor ook het Informatiebericht 2024/57 Bijkomende elementen van afhankelijkheid en 8 EVRM.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
5.Verslag hoorzitting nareis van 21 november 2024, p. 5.
6.Idem, p. 8.
7.Idem.
8.Verslag hoorzitting nareis van 21 november 2024, p. 5 en 7.
9.Idem, p. 5.
10.Verslag hoorzitting nareis van 21 november 2024, p. 6.
11.1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.