ECLI:NL:RBDHA:2025:13323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
AWB 24/15460 en AWB 24/15461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake verblijfsdocument EU/EER en afwijzing aanvraag op basis van duurzame relatie en samenwoning

In deze hersteluitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser en zijn referente niet konden aantonen dat zij minimaal zes maanden een duurzame relatie hadden en feitelijk samenwoonden. Eiser, geboren in 1968 en van Sri Lankaanse nationaliteit, had op 3 augustus 2023 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij zijn Roemeense partner. De rechtbank heeft de zaak op 29 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de verweerder niet aanwezig was. Eiser heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder foto’s, berichten en verklaringen, om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de nieuwe bewijsstukken die in beroep zijn overgelegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle aangevoerde omstandigheden worden betrokken. Eiser krijgt het griffierecht terug en verweerder wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 2.721,-. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/15460 en AWB 24/15461
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] ,

eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. H. Gailjaard),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. [1] Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, eiser, de gemachtigde van eiser en H. Abdulla als tolk. De gemachtigde van verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1968 en heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Eiser heeft op 3 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER en wenst verblijf in Nederland bij zijn gestelde partner, mevrouw [referente] (hierna: referente), die de Roemeense nationaliteit heeft.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER, zoals bedoeld in artikel 8.7 tot en met 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en het toepasselijke beleid [2] . Eiser heeft namelijk niet aangetoond en aannemelijk gemaakt dat hij en referente al minimaal zes maanden een duurzame relatie hebben en zij gedurende zes maanden feitelijk hebben samengewoond. [3] Deze conclusies heeft verweerder na bezwaar in het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
3.1.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat eiser en referente niet al minimaal zes maanden feitelijk samenwonen en er geen sprake is van een duurzame relatie. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt gedurende de gehele procedure verschillende foto’s, whatsappberichten, huur- en arbeidsovereenkomsten en verklaringen van familie, oud-collega’s en vrienden overgelegd. Verder heeft eiser in beroep nog achtentwintig aanvullende stukken – waaronder een bewijs van een gezamenlijke bankrekening en bankafschriften, documenten van DUO [4] die zien op toekenning van de kinderbijslag en een ingevuld medewerkersdocument van referente – overgelegd om zijn standpunt nader te onderbouwen. Eiser stelt dat uit alle documenten volgt dat de relatie tussen eiser en referente in 2022 is ontstaan en zij sinds april 2022 ook samenwonen. Verweerder heeft de overgelegde bewijsstukken onvoldoende in samenhang bezien. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Duurzame relatie en samenwoning
5. Op grond van artikel 8.7, vierde lid, van het Vb kan een ongehuwde partner van een Unieburger een aanvraag voor afgifte van een EU/EER document doen als zij een deugdelijk bewezen duurzame relatie hebben. Uit het beleid [5] van verweerder volgt dat de ongehuwde partner en de Unieburger een duurzame relatie hebben, als zij voorafgaand aan het moment van de aanvraag of op het moment van beslissen een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij in ieder geval gedurende die termijn feitelijk is samengewoond. Verder volgt uit het beleid dat verweerder op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als duurzaam kan aanmerken als de Unieburger en de ongehuwde partner nog geen zes maanden feitelijk hebben samengewoond en zij gedurende tenminste zes maanden een duurzame relatie onderhouden. Verweerder kan daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken dat sprake is van een duurzame relatie: de duur van de gezamenlijke huishouding, het dragen van zorg voor elkaar, het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen, het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden, samenwoning in het verleden en/of de frequentie van het contact en elkaar zien. In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
5.1.
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser aan de hand van de overgelegde bewijsstukken niet heeft aangetoond en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij minimaal zes maanden feitelijk samenwoont met referente en dat tussen hen sprake is van een duurzame relatie. Verweerder heeft in die conclusie betrokken dat eiser in bezwaar weliswaar bewijsstukken heeft overgelegd – zoals een inschrijving in de BRP [6] , foto’s, whatsappgesprekken, een getuigenverklaring, een huurovereenkomst en twee verzendbewijzen – om zijn aanvraag te onderbouwen, maar volgens verweerder tonen deze stukken niet aan dat eiser en referente een duurzame relatie hebben en feitelijk met elkaar samenwonen gedurende een periode van minimaal zes maanden. In beroep heeft eiser nieuwe stukken overgelegd om de gestelde duurzame relatie en de feitelijke samenwoning van minimaal zes maanden te onderbouwen. Zo heeft eiser een ‘Provisional Employee Information Form’ overgelegd waarin referente bij haar toenmalige werkgever heeft aangegeven dat eiser haar noodgevallencontactpersoon is. Voor de toekenning van de kinderbijslag staat in de berichten ‘tegemoetkoming scholieren’ van DUO dat eiser in 2023, 2024 en 2025 als partner van referente wordt aangemerkt. Ook heeft eiser een document overgelegd waarin staat dat hij en referente een gezamenlijke bankrekening hebben en zijn over de periode november 2024 tot en met april 2025 de huurafschrijvingen van de gezamenlijke bankrekening overgelegd.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat dit nieuwe informatie is om de gestelde duurzame relatie en feitelijke samenwoning van minimaal zes maanden nader te onderbouwen. Nu verweerder niet aanwezig was bij de zitting en ook geen verweerschrift heeft ingediend, is niet bekend wat verweerders standpunt is over deze nieuwe stukken. Nu het aan verweerder is om op basis van alle door eiser naar voren gebrachte stukken te motiveren waarom zij de aanvraag voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afwijst, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder de opdracht te geven een nieuw besluit te nemen waarbij zij deze nieuwe informatie betrekt. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen waarbij zij alle aangevoerde omstandigheden betrekt. De overige beroepsgronden behoeven geen nadere bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser het griffierecht terug
voor zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.721-. [7]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op het beroep van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2721,- aan proceskosten aan eiser;
- veroordeelt verweerder tot betaling van
€ 187,-€ 337,-aan griffierechten aan eiser.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 14 mei 2025. De uitspraakdatum blijft ongewijzigd. De hersteluitspraak is in het openbaar gedaan, ondertekend en bekend gemaakt op 1 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Op grond van paragraaf B10/2.2.4.5. van de Vc.
4.Dienst Uitvoering Onderwijs.
5.Op grond van Paragraaf B10/2.2.4.5. van de Vc.
6.Basisregistratie Personen.
7.1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.