In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag Bpm. Eiseres had op 17 februari 2021 een bedrag van € 5.807 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Land Rover Defender. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de inspecteur van mening was dat de aangifte niet correct was. Eiseres had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit rapport gebrekkig was en niet kon dienen voor de bepaling van de verschuldigde Bpm. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht had opgelegd en dat de afschrijving van de auto correct was vastgesteld op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel. Eiseres had ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.747,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.