ECLI:NL:RBDHA:2025:13353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 8631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) door V.O.F. BR Cars

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. BR Cars, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, over de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). De eiseres had op 6 februari 2023 een bedrag van € 1.202 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Volkswagen Tiguan. De naheffingsaanslag van € 5.612 werd opgelegd door de Belastingdienst na een nacontrole, waarbij geconstateerd werd dat de aangifte aanleiding gaf tot een naheffing. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van deze naheffingsaanslag door verweerder op 21 november 2023.

Tijdens de zitting op 8 juli 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres betoogde dat het taxatierapport dat zij had overgelegd, niet terzijde had mogen worden geschoven en dat de verschuldigde Bpm op basis van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s bepaald had moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat het taxatierapport niet bruikbaar was vanwege essentiële gebreken aan de auto en dat de Belastingdienst terecht de Bpm had berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een vergoeding van immateriële schade, aangezien de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/8631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

V.O.F. BR Cars, gevestigd te Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2023 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025.
Namens eiseres is mr. M.U. Sahin, kantoorgenoot van gemachtigde, verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] ,
[naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 6 februari 2023 op aangifte een bedrag van € 1.202 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Volkswagen Tiguan (de auto). De datum van eerste toelating is 17 maart 2020.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van JB Taxaties BV (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 19 januari 2023 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 20 januari 2023 opgesteld. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 54.037 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 19.500. De taxateur heeft een bedrag van € 14.500 (96% van de totale gecalculeerde reparatiekosten van afgerond € 15.033) als schade aangemerkt en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 5.000 vastgesteld.
3. Bij de aangifte heeft eiseres een inkoopfactuur overgelegd waaruit volgt dat de auto voor een bedrag van € 17.750 is ingekocht.
4. De auto is door de RDW op 2 februari 2023 gekeurd. Hierbij is de CO2-uitstoot vastgesteld op 161 g/km NEDC en 217 g/km WLTP.
5. De aangifte is door de Belastingdienst geselecteerd voor nacontrole. Daarbij is geconstateerd dat de aangifte aanleiding geeft tot een naheffing van Bpm.
6. Verweerder heeft een naheffingsaanslag van € 5.612 opgelegd. De vaststelling van de waarde van de auto voor de berekening van de Bpm is daarbij berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.

Geschil7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:

  • of het taxatierapport van eiseres terecht van bewijs is uitgesloten;
  • of sprake is van essentiële gebreken;
  • of de verschuldigde Bpm bepaald kan worden aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode);
  • of eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.
Beoordeling van het geschil
Bruikbaarheid taxatierapport en essentiële gebreken
8. De auto vertoonde ten tijde van de taxatie van eiseres een aantal essentiële gebreken, waaronder geactiveerde airbags aan de bestuurderszijde en bijrijderszijde. De auto is echter goedgekeurd door de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) zodat de taxatie van eiseres niet de staat van de auto op het moment van het belastbare feit weergeeft. Reeds om die reden kan het taxatierapport niet dienen. Daarbij komt dat in het taxatierapport zonder verdere motivering een percentage van 35% wordt afgetrokken van de gemiddelde vraagprijs, de kilometerstand van de referentievoertuigen significant afwijkt van de kilometerstand van de auto op de datum van goedkeuring RDW, er sprake is van een ander motorvermogen, andere cilinderinhoud en bouwjaar ten opzichte van de referentievoertuigen en is uitgegaan van een lagere CO2-uitstoot dan die de RDW heeft bepaald. Bovendien wijkt de aankoopprijs fors af van de getaxeerde waarde. Verweerder heeft terecht de verschuldigde Bpm berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.
9. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot het Kennisgroepstandpunt [1] en de inmiddels ingetrokken goedkeuring die was opgenomen in artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021 gaat ten onrechte uit van de bruikbaarheid van het taxatierapport en slaagt reeds daarom niet.
Herleidingsmethode
10. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2025 [2] slaagt de beroepsgrond van eiseres met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode niet.
Immateriële schadevergoeding
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 1 september 2023 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van 22 juli 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Eiseres komt dan ook niet voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021, KG:013:2022:5
2.Hoge Raad 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134