In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. BR Cars, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, over de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). De eiseres had op 6 februari 2023 een bedrag van € 1.202 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Volkswagen Tiguan. De naheffingsaanslag van € 5.612 werd opgelegd door de Belastingdienst na een nacontrole, waarbij geconstateerd werd dat de aangifte aanleiding gaf tot een naheffing. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van deze naheffingsaanslag door verweerder op 21 november 2023.
Tijdens de zitting op 8 juli 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres betoogde dat het taxatierapport dat zij had overgelegd, niet terzijde had mogen worden geschoven en dat de verschuldigde Bpm op basis van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s bepaald had moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat het taxatierapport niet bruikbaar was vanwege essentiële gebreken aan de auto en dat de Belastingdienst terecht de Bpm had berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een vergoeding van immateriële schade, aangezien de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.