ECLI:NL:RBDHA:2025:13355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) die aan eiser is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had op 4 april 2022 een bedrag van € 1.116 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Mercedes-Benz GLE 350. De naheffingsaanslag van in totaal € 17.025 werd opgelegd op basis van een taxatierapport dat door eiser was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit rapport niet bruikbaar was voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm. De rechtbank concludeerde dat de afschrijving van de auto terecht was bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, omdat er geen koerslijst beschikbaar was voor de auto. Eiser had ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2023 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025.
Namens eiseres is mr. M.U. Sahin, kantoorgenoot van gemachtigde, verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] ,
[naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 4 april 2022 op aangifte een bedrag van € 1.116 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Mercedes-Benz GLE 350 (de auto). De datum van eerste toelating is 1 juli 2016.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van Automobiel taxaties. (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 18 maart 2022 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 29 maart 2022 opgesteld. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 100.519 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 26.130. De taxateur heeft een bedrag van € 18.184 (72% van de totale gecalculeerde reparatiekosten van € 25.255) als schade aangemerkt en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 1.425 vastgesteld. Eiser heeft geen inkoopfactuur overgelegd bij het taxatierapport.
3. Er heeft een hertaxatie plaatsgevonden door Domein Roerende Zaken (DRZ). Het DRZ-rapport van 12 april 2022 vermeldt een historische nieuwprijs van € 104.833, een netto catalogusprijs van € 66.700, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 26.195. DRZ heeft geen schade geconstateerd anders dan normale gebruikersschade en heeft geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. In het rapport is – onder meer – het volgende opgenomen: “Voertuig is compleet hersteld en zodoende zijn de opgegeven schadeposities niet aangetroffen.”
4. Verweerder heeft een naheffingsaanslag van in totaal € 17.025 opgelegd (€ 16.793 aan na te heffen Bpm en € 232 belastingrente). De naheffingsaanslag is vastgesteld aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.

Geschil5.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:

  • Of meerdere fundamentele beginselen geschonden zijn;
  • Of de uitspraak op bezwaar is genomen in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (het mandaatverbod);
  • Of het taxatierapport van eiser terecht van bewijs is uitgesloten;
  • Of sprake is van essentiële gebreken;
  • Of de historische nieuwprijs tot het juiste bedrag is vastgesteld;
  • Of eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.
Beoordeling van het geschil
Mandaatverbod en schending fundamentele beginselen
6. Eiser stelt dat de uitspraak op bezwaar mogelijk onbevoegd is genomen. Ter onderbouwing voert hij aan dat de kennisgeving en de mededeling naheffingsaanslag zijn ondertekend door [naam 4] , maar dat mag worden aangenomen dat [naam 4] , als algemeen directeur van de afdeling Centrale Administratieve Processen, niet zelf betrokken is geweest bij het opstellen van deze stukken. Volgens eiser kan daarom niet worden uitgesloten dat de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar door dezelfde persoon zijn opgelegd c.q. gedaan.
7. De uitspraak op bezwaar is ondertekend door [naam 5] . Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de behandelaar van de kennisgeving en de mededeling ‘ [gebruikersnaam 1] ’ is en de behandelaar van de naheffingsaanslag ‘ [gebruikersnaam 2] ’. Dit zijn de gebruikersnamen. Deze bestaan uit de eerste vier letters van de achternaam en de eerste letter van de voornaam. Gelet hierop kan geen van de genoemde gebruikersnamen van [naam 5] zijn. Van een schending van artikel 10:3, derde lid, van de Awb acht de rechtbank geen sprake.
Bruikbaarheid taxatierapport en essentiële gebreken
8. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van de vermindering, als bedoeld in artikel 10 van de Wet Bpm, rust op de belastingplichtige. Voor de aanwezigheid en de omvang van de schade verwijst eiser naar het taxatierapport. In artikel 10 van de Wet Bpm is per 1 januari 2022 expliciet vastgelegd dat de afschrijving op basis van een taxatierapport kan worden bepaald, indien het
voertuig onder meer voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet
gestelde eisen waardoor met dat voertuig kan en mag worden gereden op de weg. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto op de datum van keuring door de RDW, te weten 31 maart 2022, een WOK status had en dat deze WOK status op 18 mei 2022 werd beëindigd. Uitsluitend met een taxatie na het herstel van de essentiële gebreken kan een vermindering van de bpm op grond van een taxatierapport worden toegepast. Bovendien geeft de taxatie van eiseres niet de staat van de auto weer op het moment van het belastbare feit. Het taxatierapport kan niet dienen.
9. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot het Kennisgroepstandpunt [1] en de inmiddels ingetrokken goedkeuring die was opgenomen in artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021 gaat ten onrechte uit van de bruikbaarheid van het taxatierapport en slaagt reeds daarom niet.
Historische nieuwprijs
10. Eiser heeft gekozen voor aangifte met een taxatierapport. Gelet op hetgeen is overwogen onder 8 kan het taxatierapport niet dienen voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm. Omdat voor de auto geen koerslijst beschikbaar is, heeft verweerder de afschrijving van de auto terecht bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel. Alsdan is de historische nieuwprijs niet relevant voor de bepaling van de verschuldigde Bpm.
Immateriële schadevergoeding
11. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 3 oktober 2023 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van
22 juli 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Eiser komt dan ook niet voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021, KG:013:2022:5