Geschil6.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of de verschuldigde Bpm bepaald kan worden aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode);
- of verweerder een te lage waardevermindering wegens schade in aanmerking heeft genomen, waarbij tevens in geschil is of de schadeaftrek terecht op 31% is gesteld;
- of de historische nieuwprijs tot het juiste bedrag vastgesteld;
- of meerdere fundamentele beginselen geschonden zijn;
- of de uitspraak op bezwaar is genomen in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (het mandaatverbod);
- of eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.
Beoordeling van het geschil
Herleidingsmethode
7. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2025slaagt de beroepsgrond van eiseres met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode niet.
Waardevermindering wegens schade
8. De bewijslast van de door eiseres bepleite handelsinkoopwaarde in beschadigde staat en de daarbij behorende waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, rust op eiseres. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Aangaande het taxatierapport overweegt de rechtbank dat zij met verweerder van oordeel is dat dit rapport van het bewijs dient te worden uitgesloten aangezien het zodanig gebrekkig is dat het niet bruikbaar is voor de bepaling van de vermindering van de verschuldigde Bpm. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat van de door de taxateur gehanteerde referentievoertuigen te weinig informatie beschikbaar is om te beoordelen of deze auto’s als referentie bruikbaar zijn, er een niet nader onderbouwd percentage van 25% van de door eiseres veronderstelde gemiddelde vraagprijs van de auto wordt afgetrokken om de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat te bepalen, er slechts een gedeelte van de koerslijst van Autotelex is overgelegd waaruit een andere handelsinkoopwaarde volgt, de taxateur enkel op basis van ongedateerde foto’s de door hem gestelde schade heeft vastgesteld en het daardoor niet is vast te stellen wanneer de opname van de auto heeft plaatsgevonden en/of de op de foto’s aanwezige schade aanwezig was op het moment van opname. Daarnaast merkt de rechtbank op dat uit de inkoopfactuur volgt dat de aankoopprijs van de auto € 27.142,86 bedraagt. Het is dan zeer onwaarschijnlijk dat de auto slechts een waarde van € 10.000 vertegenwoordigd. Het taxatierapport kan niet dienen.
9. In het DRZ-rapport heeft verweerder invulling gegeven aan de taxatiemethode. Hierbij heeft verweerder aansluiting gezocht bij de koerslijst van Autotelex Pro en heeft daarnaast een bedrag aan schade in aanmerking genomen. De auto van eiseres wijkt dermate veel af van de referentieauto’s in de koerslijst dat de handelsinkoopwaarde niet daar één op één van kan worden overgenomen, zodat verweerder terecht de aanpassingen heeft gedaan.
10. Eiseres stelt dat het door DRZ vastgestelde percentage van de schadeaftrek van 31% te laag is. Volgens eiseres dient de waardevermindering minstens op 72% vastgesteld te worden. Eiseres stelt daarbij ook dat de zogenoemde 31%-regel (die de aftrek in beginsel beperkt tot 31% van de schade) zoals vastgesteld in artikel 3.5 van Bijlage 1 van de Uitvoeringregeling Wet BPM onverbindend verklaard dient te worden, omdat de
gegevens die ten grondslag liggen aan de totstandkoming van die regel niet openbaar zijn gemaakt.
11. Artikel 3.5 van Bijlage 1 van de Uitvoeringregeling Wet BPM, luidt voor het onderhavige jaar als volgt:
“
De waardevermindering als gevolg van schade aan het te taxeren motorrijtuig ten opzichte van de vastgestelde waarde op basis van het referentiemotorrijtuig wordt, behoudens tegenbewijs, geacht 31% te bedragen van de getaxeerde herstelkosten. Aan het tegenbewijs is in ieder geval voldaan voor zover aannemelijk wordt gemaakt dat met een hoger percentage de taxatiewaarde ten minste het bedrag is dat is vermeld in de inkoopfactuur of inkoopverklaring (exclusief de buitenlandse belastingen, maar vermeerderd met de in Nederland verschuldigde bpm en btw), mits aannemelijk is gemaakt en door de belastingplichtige is verklaard dat het motorrijtuig in dezelfde staat verkeert als ten tijde van de inkoop. Het tegenbewijs kan in ieder geval niet in algemene zin betrekking hebben op het autosegment, de leeftijd of de kilometrage van het motorrijtuig. Op verzoek van de inspecteur moeten nadere bewijsstukken worden overgelegd.”
12. Verweerder heeft, overeenkomstig de bevindingen en conclusies van zijn deskundige van DRZ én overeenkomstig de hiervoor aangehaalde wettelijke bepaling, de schadeaftrek beperkt tot 31% van de getaxeerde herstelkosten. Dit is in beginsel terecht; het is dan vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat de schade die is geconstateerd voor een hoger percentage in aanmerking dient te worden genomen. Daarin is eiseres niet geslaagd. De rechtbank stelt hierbij voorop dat, nu hiervoor reeds is geoordeeld dat het taxatierapport van eiseres niet kan dienen, daarin geen ondersteuning kan worden gevonden voor de conclusie dat de schade tot een hoger percentage in aanmerking moet worden genomen. Ook overigens heeft eiseres voor de door DRZ vastgestelde schadeposten geen voldoende concrete argumenten of onderbouwing gegeven op grond waarvan dat kan worden geconcludeerd. Dit ondanks dat dit dus wel op haar weg lag en eiseres ook, uitgaande van de in het rapport van DRZ gespecificeerde in aanmerking genomen schade, beschikte over voldoende gegevens om in staat te zijn om bewijs te leveren dat een hoger percentage in aanmerking diende te worden genomen.
13. Anders dan eiseres bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding de in de wettelijke bepalingen vastgelegde 31%-regel buiten toepassing te verklaren, enkel omdat deze regeling is gebaseerd op een nieuw onderzoek, uitgevoerd door de firma VMS Insight, waarin weliswaar wordt geconcludeerd dat schade voor 23% in mindering komt op de waarde van een auto maar waarvan de aan het onderzoek ten grondslag liggende gegevens en datasets niet openbaar zijn gemaakt. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat eiseres nog altijd de mogelijkheid heeft om, in afwijking van de uitkomsten van het bewuste onderzoek en de daarop gebaseerde wettelijk vastgelegde 31%-regeling, ervan bewijs te leveren dat de schade tot een hoge percentage in mindering op de waarde dient te komen.
Historische nieuwprijs14. Eiseres heeft gekozen voor aangifte met een taxatierapport. Gelet op hetgeen is overwogen onder 8 kan het taxatierapport niet dienen voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm. Eiseres bepleit nu echter een hogere historische nieuwprijs dan volgt uit haar eigen taxatierapport. De rechtbank ziet geen aanleiding uit te gaan van andere gegevens dan verweerder heeft gehanteerd.
Mandaatverbod en schending fundamentele beginselen
15. Eiseres stelt dat de uitspraak op bezwaar mogelijk onbevoegd is genomen. Ter onderbouwing voert zij aan dat de kennisgeving en de mededeling naheffingsaanslag zijn ondertekend door [naam 4] , maar dat mag worden aangenomen dat [naam 4] , als algemeen directeur van de afdeling Centrale Administratieve Processen, niet zelf betrokken is geweest bij het opstellen van deze stukken. Volgens eiseres kan daarom niet worden uitgesloten dat de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar door dezelfde persoon zijn opgelegd c.q. gedaan.
16. De uitspraak op bezwaar is ondertekend door [naam 1] . Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de behandelaar van de kennisgeving en de mededeling ‘ [gebruikersnaam 1] ’ is en de behandelaar van de naheffingsaanslag ‘ [gebruikersnaam 2] ’. Dit zijn de gebruikersnamen. Deze bestaan uit de eerste vier letters van de achternaam en de eerste letter van de voornaam. Gelet hierop kan geen van de genoemde gebruikersnamen van [naam 1] zijn. Van een schending van artikel 10:3, derde lid, van de Awb acht de rechtbank geen sprake.
Immateriële schadevergoeding
17. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 8 september 2023 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van 22 juli 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Eiseres komt dan ook niet voor een vergoeding van immateriële schade in aanmerking.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.