ECLI:NL:RBDHA:2025:13375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
09/218497-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verkrachting met vrijspraak voor feit 1 en veroordeling voor feit 2

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee verkrachtingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang. De aangeefster had verklaard dat zij in een blokkade zat en niet duidelijk had gemaakt dat zij geen seks wilde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had kunnen weten dat zijn gedrag ongewenst was, omdat de aangeefster in eerste instantie niet had gecommuniceerd dat zij niet wilde.

Voor het tweede feit, dat plaatsvond op 22 februari 2024, oordeelde de rechtbank echter anders. De verklaring van de tweede aangeefster werd als betrouwbaar beschouwd, omdat zij consistent en gedetailleerd had verklaard over de seksuele handelingen en direct na het incident aangifte had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen door feitelijkheden, aangezien zij herhaaldelijk had aangegeven dat zij niet wilde en zich fysiek had verzet.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van de eerste aangeefster niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de vordering van de tweede aangeefster gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen strafbaar was, maar ook dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/218497-24
Datum uitspraak: 16 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1997 te [geboorteplaats 1] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. van Rookhuizen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.R. Stolk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 april 2023 te 's-Gravenhage, meermalen, althans eenmaal,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en), [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een
of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , te weten:
- het betasten/aanraken over het hele lichaam van die [aangeefster 1] ,
- het likken aan/bij de vagina en/of de voeten van die [aangeefster 1] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn, verdachte's, penis in de vagina van die [aangeefster 1] ,
welk geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit:
- het meenemen van die [aangeefster 1] naar zijn, verdachte's, slaapkamer,
- het uittrekken van de boven- en/of onderkleding van die [aangeefster 1] en/of
(vervolgens) (gedeeltelijk) naakt op die [aangeefster 1] gaan zitten en/of (deze) (seksuele) handelingen (onverhoeds) verrichten zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden,
- het naar zich toetrekken van die [aangeefster 1] en/of het uit elkaar duwen van haar benen en/of
- het doorgaan met voornoemde (seksuele) handelingen, terwijl/nadat die [aangeefster 1] (meermalen) huilde, hem, verdachte, wegduwde, zei dat ze het niet wilde en/of zei dat ze naar huis wilde;
2
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te 's-Gravenhage
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en), [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het ondergaan
van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 2] ,
te weten:
- het (tong)zoenen van die [aangeefster 2] ,
- het betasten/aanraken over het hele lichaam van die van die [aangeefster 2] ,
- het wrijven met zijn, verdachte's hand en/of penis over de vagina van die [aangeefster 2] ,
- het likken aan de billen, de vagina, de clitoris, de liezen en/of de voeten van die [aangeefster 2] ,
- het brengen en/of bewegen van zijn, verdachte's vinger(s) in de vagina van die [aangeefster 2] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn, verdachte's, penis in de vagina van die [aangeefster 2] ,
welk geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit:
- het meenemen van die [aangeefster 2] naar zijn, verdachte's, slaapkamer,
- het op zijn schoot trekken van die [aangeefster 2] ,
- het uittrekken en/of opzij trekken van de onderkleding/ondergoed van die [aangeefster 2] en/of (deze) (seksuele) handelingen (onverhoeds) verrichten zonder dat zij dit kon verhinderen en/of
- het uit elkaar duwen van de benen van die [aangeefster 2] en/of
- het doorgaan met voornoemde (seksuele) handelingen, terwijl/nadat die
[aangeefster 2] hem, verdachte, (meermalen) wegduwde, zei dat ze het niet wilde en/of
zei dat ze naar huis wilde.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit, omdat geen sprake was van dwang bij de seksuele handelingen. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman.
3.3.
Bewijs in zedenzaken: juridisch kader
Bewijsminimum
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaken is dat ook het geval, waarbij de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] (verder te noemen [aangeefster 1] of aangeefster) respectievelijk van aangeefster [aangeefster 2] (verder te noemen [aangeefster 2] of aangeefster) over de vrijwilligheid van de seksuele handelingen, lijnrecht tegenover de verklaring ter zake van verdachte staat.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) mag de rechtbank het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend baseren op de verklaring van één enkele getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een beperkte hoeveelheid steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Een voorbeeld van dergelijk steunbewijs is een verklaring van een getuige over de waarneming van de emotionele toestand van de aangever kort na het feit. Het is niet noodzakelijk dat het steunbewijs alle onderdelen van de tenlastelegging bestrijkt. Doorslaggevend is dat de verklaring van het slachtoffer op specifieke punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Daardoor staat de verklaring niet op zichzelf, maar is deze ingebed in een concrete context die wordt bevestigd door een andere bron.
Dwang
De ten laste gelegde feiten hebben zich afgespeeld op 7 april 2023 en 22 februari 2024. Dit is voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024. De rechtbank dient derhalve onderhavige feiten te beoordelen aan de hand van de oude zedenwetgeving. Bij de artikelen 242 (oud) Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) staat niet de wederkerigheid van seksueel contact centraal, zoals dat wel het geval is in de nieuwe wet, maar het door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid dwingen van de ander tot (het plegen dan wel ondergaan van) de seksuele handelingen.
Voor een bewezenverklaring van dwang als onderdeel van verkrachting moet vaststaan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer seksuele handelingen tegen diens (kenbare) wil ondergaat. Dit vereist dat er sprake is van enige vorm van verzet of dat het slachtoffer handelingsonvrij is, waardoor het uitblijven van verzet te verklaren is. Die handelingsonvrijheid kan voortkomen uit geweld, een bedreigende sfeer of een andere omstandigheid. Daarnaast moet worden bewezen dat de verdachte opzet had op het uitoefenen van dwang. De verdachte moet zich bewust zijn geweest van de onvrijwilligheid van het slachtoffer én opzettelijk een situatie hebben gecreëerd waaruit het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet kon onttrekken. De situatie waarin een slachtoffer fysiek bevriest van angst en zich daardoor niet kan uiten of verzetten wordt voor een bewezenverklaring niet voldoende geacht.
Bewezen moet worden dat het slachtoffer door geweld, door een (andere) feitelijkheid of door bedreiging met geweld is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Geweld kan bestaan uit het aanwenden van fysieke kracht, waarbij het geweld zwaar genoeg moet zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken. Onder een feitelijkheid kan onder andere worden verstaan: fysieke handelingen plegen (zoals het op het slachtoffer gaan en blijven liggen/zitten of het onverhoeds betasten), gebiedende taal gebruiken of het aanwenden van gezag of overwicht. Samenvattend kan worden gesteld dat van door ‘een feitelijkheid’ dwingen sprake kan zijn indien verdachte een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat het slachtoffer zich redelijkerwijs niet tegen de seksuele handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten. Ook geldt dit wanneer het slachtoffer door een door de verdachte gecreëerde (bedreigende) situatie niet in staat is zich te onttrekken.
3.4.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[aangeefster 1] heeft op 7 april 2023 een informatief gesprek gehad met de zedenpolitie en heeft op 18 april 2023 aangifte gedaan van verkrachting. De rechtbank constateert dat [aangeefster 1] consistent heeft verklaard over het ten laste gelegde feit bij zowel bij het informatief gesprek als bij de aangifte. De rechtbank ziet aldus geen aanknopingspunten in het dossier om te twijfelen aan haar verklaring en acht deze voldoende betrouwbaar. Zij heeft overwegend verklaard dat zij ten tijde van de seksuele handelingen in een blokkade zat en niets heeft gezegd of heeft durven doen. Op enig moment, namelijk bij de derde keer seks, heeft [aangeefster 1] wel meermaals gezegd dat zij geen seks meer wilde hebben. De verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft gemerkt en dat hij zichzelf vervolgens heeft afgetrokken in de directe nabijheid van [aangeefster 1] .
Dat sprake is geweest van de ten laste gelegde dwangsituatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. [aangeefster 1] heeft aan de verdachte in eerste instantie niet duidelijk kenbaar gemaakt dat het gedrag van de verdachte ongewenst was; zij zat volgens haar verklaring in een blokkade. Op grond hiervan kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte haar gedrag had moeten interpreteren als dat zij geen seks met hem wilde. Ook kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte had moeten begrijpen dat zij in een blokkade zat, nu [aangeefster 1] , ook volgens eigen zeggen, nog wel heeft geantwoord op de vraag van de verdachte of zij het lekker vond. De rechtbank acht derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van opzettelijke dwang bij de eerste en tweede penetratie door de verdachte. Met betrekking tot de derde keer dat de verdachte seks wilde hebben met aangeefster, staat vast dat [aangeefster 1] duidelijk heeft aangegeven dat zij dit niet meer wilde. De verdachte heeft nog aangedrongen, maar werd afgewezen door de aangeefster, waarna er geen penetratie meer heeft plaatsgevonden. Dit alles in aanmerking genomen leidt ertoe dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 2 in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen feit 2
Betrouwbaarheid verklaring [aangeefster 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar kan worden geacht. De rechtbank overweegt daartoe dat aangeefster meermaals op verschillende momenten haar verhaal heeft gedaan bij de politie en telkens consistent, duidelijk en gedetailleerd heeft verklaard over de seksuele handelingen die op 22 februari 2024 hebben plaatsgevonden. Zij is daarnaast direct na het incident naar de politie gegaan en heeft consistent en geloofwaardig verklaard over de omstandigheden rondom de seksuele handelingen. Zo heeft zij verklaard dat zij de verdachte in het begin heeft teruggezoend en dat zij zelf is begonnen over een condoom, in de context dat zij geen seks wilde en al helemaal niet zonder condoom. Bij haar oordeel over de betrouwbaarheid betrekt de rechtbank ook dat aangeefster in de avond van 22 februari 2024 diverse whatsappberichten heeft gestuurd naar de verdachte. Zo heeft zij om 21:29 uur de berichten gestuurd: “Ik heb je meerdere keren nee gezegd”, “En toch door blijven gaan”, “Ik was bang” en “Enige wat ik wilde is weg”. Om 21:31 uur heeft aangeefster het bericht gestuurd: “Jij probeert me te neuken als ik nee zeg duidelijk en je weg duw”. De rechtbank stelt vast dat deze berichten zijn gestuurd kort nadat het slachtoffer de kamer van de verdachte had verlaten. De berichten van aangeefster passen bij haar verklaring en duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat aangeefster boos en overstuur was, omdat zij − zoals door haar aangegeven − tegen haar wil seks had gehad en zij bang was geweest. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verklaring van aangeefster in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijs.
De verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats ondersteund door de verklaring van haar moeder, getuige [naam] , zoals neergelegd in het proces-verbaal d.d. 29 februari 2024. Getuige [naam] heeft op 22 februari 2023 de gemoedstoestand van haar dochter (aangeefster) waargenomen toen zij haar ophaalde van het treinstation na haar afspraak met de verdachte. Getuige [naam] zag direct dat er iets mis was met haar dochter; zij moest huilen. Aangeefster heeft haar moeder toen verteld dat verdachte tegen haar wil dingen bij haar had gedaan: hij had haar gelikt en was in haar geweest. Getuige [naam] had het gevoel dat haar dochter angst had gehad bij verdachte.
De verklaring van aangeefster wordt ook ondersteund door wat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 23 februari 2024 hebben waargenomen (blijkens hun proces-verbaal van gelijke datum) bij aangeefster op haar woonadres, na thuiskomst van de afspraak met de verdachte. Aangeefster was volgens verbalisanten overstuur en moest huilen. Zij heeft de verbalisanten verteld dat ze eerder die avond was verkracht door de verdachte. De getuigenverklaring van de moeder en de waarneming van de verbalisanten schetsen een authentiek beeld van de gesteldheid waarin aangeefster werd aangetroffen kort na haar afspraak bij de verdachte en passen inhoudelijk bij de aangifte en verklaringen van aangeefster. Uit het dossier en ter terechtzitting is er geen andere reden gebleken voor de emotionele toestand van aangeefster. Dat de aangeefster overstuur zou zijn omdat de verdachte haar niet naar huis gebracht zou hebben, acht de rechtbank onaannemelijk.
Verder wordt (een gedeelte van) de verklaring van aangeefster alsmede de context waarin de handelingen hebben plaatsgevonden, ondersteund door de verklaring van de verdachte. In zijn verklaring heeft de verdachte erkend dat de seksuele handelingen, zoals omschreven door aangeefster, hebben plaatsgevonden en dat zij wel een aantal malen heeft aangegeven dat ze niet wilde, naar huis wilde en dat ze hem van haar heeft afgeduwd, maar dat dit speels was.
De rechtbank stelt vast dat de gemoedstoestand van aangeefster die haar moeder en de verbalisanten hebben waargenomen – waarin aangeefster zich overstuur en emotioneel toonde – in direct verband staan tot de ten laste gelegde gedragingen en de verklaring van aangeefster hierover. De rechtbank merkt deze waargenomen emoties aan als steunbewijs, nu deze binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig en onderscheidend zijn en de emoties zijn waargenomen vlak na het plaatsvinden van de door aangeefster beschreven (seksuele) handelingen door de verdachte.
Dwang door andere feitelijkheden
De verdachte heeft erkend dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen hem en aangeefster, maar hij heeft verklaard dat de seks vrijwillig was. De rechtbank dient derhalve vast te stellen of sprake is geweest van dwang. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de verdachte aangeefster met geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Het komt daarom aan op de vraag of de verdachte aangeefster opzettelijk door een (andere) feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte onverhoeds de kleding van aangeefster heeft uitgetrokken en dat hij meerdere malen op haar is gaan zitten en liggen, zodat zij zich niet kon verplaatsen. Vervolgens heeft hij haar betast en heeft hij onverwachts zijn penis in haar vagina gebracht. Aangeefster heeft herhaaldelijk gezegd dat de verdachte moest stoppen en zij heeft meermaals geprobeerd zich fysiek te verzetten door zich om te draaien en de verdachte weg te duwen. De verdachte heeft deze signalen echter genegeerd en is door blijven gaan. Voor de verdachte moest vanaf het moment dat aangeefster zei dat ze de seksuele handelingen niet wilde, te weten kort na de eerste zoen, duidelijk zijn geweest dat zijn gedrag niet gewenst was. Hij heeft haar vervolgens nog tot drie keer toe gepenetreerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte aldus een situatie doen ontstaan waarin aangeefster zich niet aan het seksueel binnendringen kon onttrekken en zij dus gedwongen werd dit te ondergaan. Het handelen van de verdachte kan niet anders worden geduid dan erop gericht te zijn geweest aangeefster daartoe te dwingen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat er in deze situatie sprake is geweest van de hiervoor bedoelde dwang door feitelijkheden.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte [aangeefster 2] heeft verkracht.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 22 februari 2024 te ’s-Gravenhage door feitelijkheden [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 2] , te weten:
- het betasten/aanraken over het hele lichaam van die van die [aangeefster 2] ,
- het wrijven met zijn, verdachtes hand en penis over de vagina van die [aangeefster 2] ,
- het likken aan de billen, de vagina, de clitoris, de liezen en de voeten van die [aangeefster 2] ,
- het brengen en bewegen van zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina van die [aangeefster 2] en
- het brengen en bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster 2] ,
welkefeitelijkheden hebben bestaan uit:
- het op zijn schoot trekken van die [aangeefster 2] ,
- het uittrekken en opzij trekken van de onderkleding/ondergoed van die [aangeefster 2] en (deze) (seksuele) handelingen (onverhoeds) verrichten zonder dat zij dit kon verhinderen en
- het uit elkaar duwen van de benen van die [aangeefster 2] en
- het doorgaan met voornoemde (seksuele) handelingen, terwijl/nadat die
[aangeefster 2] hem, verdachte, (meermalen) wegduwde, zei dat ze het niet wilde en
zei dat ze naar huis wilde.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om als bijzondere voorwaarden toe te voegen een contactverbod met zowel [aangeefster 1] als [aangeefster 2] en een locatieverbod met betrekking tot de woning van die [aangeefster 2] met een straal van 500 meter daaromheen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij bewezenverklaring een strafmaatverweer gevoerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf wordt opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig zedenfeit, te weten verkrachting. Hoewel het slachtoffer diverse malen nee heeft gezegd, verdachte heeft weggeduwd en zich van de verdachte heeft weggedraaid, kon zij niet aan hem ontsnappen. De verdachte maakte de gevoelens en het lichaam van het slachtoffer ondergeschikt aan zijn eigen seksuele verlangens. Het handelen van de verdachte getuigt daarmee van een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijk integriteit en seksuele autonomie van het slachtoffer. Slachtoffers van verkrachting ondervinden vaak nog lange tijd nadelige psychische gevolgen. Dat dit ook voor [aangeefster 2] geldt, blijkt onder andere uit haar schriftelijke slachtofferverklaring waarin staat dat zij zich sinds de dag van de verkrachting niet meer veilig voelt. Zij is angstig, heeft gevoelens van schaamte en een gebrek aan vertrouwen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 mei 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 17 april 2025. Hieruit volgt dat het risico op recidive en risico op letsel als gemiddeld worden ingeschat. De reclassering acht het zorgelijk dat de verdachte de signalen van vrouwen niet opmerkt en dat hij moeite heeft om grenzen van anderen te erkennen. De reclassering adviseert daarom bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank deelt de zorg van de reclassering en ziet daarin niet alleen aanleiding om de geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen maar ook om de eis van de officier te volgen als het gaat om de duur van de proeftijd en het contact- en locatieverbod met betrekking tot het slachtoffer. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (samen met een contact- en locatieverbod). De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend in combinatie met een meldplicht bij de reclassering en verplichte ambulante behandeling teneinde bij de verdachte het besef en het gedrag te bevorderen dat hij zich moet en zal onthouden van seksuele handelingen bij een ander als hij weet of moet weten dat die ander geen seks wil en om de verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 12.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 8.000,00 uit immateriële schade en € 4.000,00 uit nader te onderbouwen schade voor een eventuele procedure in hoger beroep.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 39.452,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 24.452,20 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] voor zover het de immateriële schade betreft, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, omdat dit (mogelijke) toekomstige schade betreft voor een eventuele procedure in hoger beroep.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] , met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vordering tot schadevergoeding voor zover dit betrekking heeft op de immateriële schade gematigd dient te worden en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 2]
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat slechts de reiskosten naar het politiebureau en het ziekenhuis en de kosten van medicatie kunnen worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade dient gematigd te worden en de vordering tot schadevergoeding dient voor het overige niet-ontvankelijk verklaard te worden, wegens het gebrek aan onderbouwing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
Niet-ontvankelijk verklaring
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Proceskostenveroordeling benadeelde partij
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
7.3.2
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 2]
Gedeeltelijke toewijzing en niet-ontvankelijk verklaring
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële posten kleding (€ 100,66), de reiskosten naar de praktijkondersteuner (3,8 km x € 0,33 = € 1,25) en medicatie van de apotheek (€ 16,32), is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks deze schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 118,23.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00. De vordering tot schadevergoeding voor wat betreft de immateriële schade zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten reiskosten naar het politiebureau, het ziekenhuis en de rechtbank, de studievertraging, inkomstenderving en toekomstige kosten voor medische dan wel psychische behandeling niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien in zoverre niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 8.118,23, bestaande uit € 118,23 aan materiële schade en € 8.000 aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangeefster 2] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.118,23, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald,
ten behoeve van [aangeefster 2] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage II aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genoemde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 genoemde voorwerp op de beslaglijst dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dat voorwerp (te weten een telefoon) toebehoort aan de verdachte, terwijl dat voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, is aangetroffen met daarop, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 23 juni 2024 (PL1500-2023103270-25), een kinderpornografische afbeelding welke naar haar aard zodanig is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, namelijk zedendelicten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verkrachting;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 500 meter van de woning waar [aangeefster 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 2] , woonachtig is, thans zijnde de woning gelegen aan de [adres 2] , [postcode 2] te [woonplaats 2] , danwel – indien en zodra sprake is van verhuizing van voornoemde [aangeefster 2] − volgens reclassering woonachtig zal zijn;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
vordering tot schadevergoeding [aangeefster 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] deels toe tot een bedrag van € 8.118,23 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangeefster 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
een maatregel tot schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.118,23, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [aangeefster 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 75 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: PLlS00-2023103270-3131671 In transparant hoesje, Groen, merk: Apple).
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. N.J. van Paridon, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2025.