ECLI:NL:RBDHA:2025:13391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/09/687421 / JE RK 25-1131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na spoedvoorziening

Op 8 juli 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen, omdat de kinderen sinds 5 juni 2025 in Nederland verblijven en in een kwetsbare situatie verkeren. Ze hebben geen vaste woonplaats en zijn meerdere keren uit opvanglocaties gezet vanwege incidenten. De ouders, die BRP-ongeregistreerd zijn, hebben aangegeven niet akkoord te gaan met een scheiding van de kinderen, maar de kinderrechter heeft geconstateerd dat de ouders niet in staat zijn om de basiszorg voor de kinderen te bieden. De kinderen zijn voorlopig onder toezicht gesteld tot 10 juli 2025 en er is een machtiging verleend voor hun uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, die nooit onderwijs hebben gehad en in een onveilige omgeving verkeren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/687421 / JE RK 25-1131
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing na een spoedvoorziening
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016, geboorteplaats onbekend,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2017, geboorteplaats onbekend,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2020, geboorteplaats onbekend,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden BRP-ongeregistreerd.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Regio West, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 juni 2025 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 10 juli 2025 en voor dezelfde duur een machtiging verleend [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] middels een spoedvoorziening uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
1.2.
De kinderrechter neemt de beschikking van 26 juli 2025, en de hierin genoemde stukken, mee in de beoordeling.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en de moeder, bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal;
  • [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De ouders hebben in het kader van de pilot rechtsbijstand bij de rechtbank Den Haag recht op een advocaat bij een eerste machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Het is de advocaat die toegewezen was aan de ouders, ondanks vele pogingen, niet gelukt om in contact te komen met de ouders en is – zo heeft hij de rechtbank laten weten - daarom niet op zitting aanwezig. In overleg met de ouders heeft de kinderrechter gezien de grote zorgen en in het belang van de kinderen aanleiding gezien de procedure toch voort te zetten.

2.De feiten

2.1.
Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden, zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erkend door de vader.
2.2.
Voor zover de kinderrechter dat uit de beschikbare stukken kan afleiden, is de moeder belast met het ouderlijk gezag.
2.3.
De kinderen verblijven in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De ouders en de kinderen zijn sinds 5 juni 2025 in Nederland, en hebben in een tent en op drie plekken van het daklozenloket verbleven. Zij zijn hier iedere keer weggestuurd in verband met incidenten of grensoverschrijdend gedrag. Uit de informatie van de ouders is gebleken dat zij hiervoor in Duitsland en Roemenië hebben verbleven. De ouders hebben op 24 juni 2025 samen met de kinderen de opvang waar zij verbleven moeten verlaten na een incident met een medebewoner. Het daklozenloket heeft aangegeven het gezin geen gezamenlijke opvang meer te kunnen bieden. De ouders hebben in een hierop volgend gesprek met Veilig Thuis aangegeven niet akkoord te gaan met de opvang van de kinderen zonder de ouders, aangezien zij niet van de kinderen gescheiden wilden worden. De ouders zijn na dit gesprek samen met de kinderen vertrokken, waarbij onbekend was waar zij naartoe waren gegaan. Omdat er grote zorgen waren dat het gezin wederom uit beeld zou verdwijnen en de kinderen nog langer dakloos en zwervend zouden zijn, zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld en is er een machtiging verleend tot plaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De ouders zijn nadien met de kinderen teruggekeerd en de kinderen verblijven nu, na een kleine periode gescheiden te zijn geplaatst, met z’n drieën in een gezinshuis. De Raad heeft grote zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen. Het gezin is al langer dakloos en zwervend en zij kunnen niet opgevangen worden binnen hun netwerk. De ouders hebben hiernaast aangegeven voornemens te zijn terug te keren naar Roemenië. Het lijkt de ouders echter, zonder professionele hulpverlening, niet te lukken de kinderen de basiszorg te bieden die zij nodig hebben. Bij de kinderen is waargenomen dat zij vervuilde kleren droegen, weinig tot niet konden spreken en bij [minderjarige 1] en [minderjarige 3] is geconstateerd dat er uitgebreide problemen zijn met hun gebit. De kinderen hebben hiernaast nooit onderwijs gehad. De Raad wil in de aankomende periode samen met de ouders onderzoeken wat de kinderen, maar ook de ouders, nodig gaan hebben om voor rust, stabiliteit en veiligheid te zorgen in de verblijf- en opvoedsituatie van de kinderen. Hierbij zullen ook de mogelijkheden voor een eventuele terugkeer naar Roemenië worden onderzocht, maar de focus zal liggen op het verblijf van het gezin in Nederland en het is dan ook van belang dat het gezin in de komende periode in Nederland blijft. Het is hierbij noodzakelijk dat de kinderen op de stabiele plek kunnen blijven waar zij nu verblijven, zodat voorkomen kan worden dat zij opnieuw met de ouders gaan zwerven en worden blootgesteld aan voor hun onveilige leefomstandigheden. Nu de kinderen de komende drie maanden in het gezinshuis kunnen blijven waar zij nu verblijven, begrijp de Raad dat de categorie van het verzoek dient te worden aangepast naar een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinsgerichte voorziening.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht het over het algemeen eens te zijn met het verzoek en het te begrijpen, maar dat zij ook veel verdriet heeft van de situatie en snel weer de kinderen terug wil, omdat zij hen erg mist. Zij hoopt dat het gezin over drie maanden weer samen kan zijn en wil graag overal aan meewerken om dit voor elkaar te krijgen.
4.2.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het niet klopt wat de Raad stelt over de hygiëne van de kinderen. De kinderen zagen er goed uit. De vader wil graag terug naar Roemenië met de kinderen, maar is wel bereid in Nederland te blijven als hij hier hulpverlening kan krijgen en een huurwoning kan vinden. De vader is wel bereid overal aan mee te werken om de kinderen zo snel mogelijk terug te krijgen en heeft eerder ook al zelf hulpverlenende instanties ingeschakeld. De vader en de moeder zouden wel graag de kinderen weer fysiek zien.
4.3.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. De kinderen verblijven nu met z’n drieën bij een gezinshuis. Het adres van het gezinshuis wordt geheim gehouden omdat er sprake is van een vluchtrisico. Het gaat naar omstandigheden goed met de kinderen, maar er zijn nog wel zorgen over hun dag- en nachtritme en het feit dat de kinderen onderling weinig interactie met elkaar lijken te hebben. Wel is het erg belangrijk dat de kinderen in de komende periode bij elkaar kunnen blijven. De kinderen hebben de ouders nog niet fysiek gezien sinds de uithuisplaatsing. Er is hiervoor twee keer geprobeerd een afspraak te maken met de ouders, maar de ouders zijn niet gekomen of wilde pas op een later tijdstip komen. De gecertificeerde instelling gaat zich inspannen om op korte termijn een fysiek contactmoment te organiseren.

5.De beoordeling

Bevoegdheid van de kinderrechter
5.1.
Aangezien het gezin eerder in Roemenië en Duitsland heeft verbleven, en zij op dit moment niet in Nederland geregistreerd zijn, draagt deze zaak een internationaal karakter. De eerste door de kinderrechter te beantwoorden vraag is dan ook of zij bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken van de Raad.
5.2.
Artikel 15, eerste lid, Brussel II ter bepaalt, voor zover hier van belang, dat de gerechten van een lidstaat in spoedeisende gevallen bevoegd zijn om voorlopige en bewarende maatregelen te nemen betreffende een kind dat zich in die lidstaat bevindt. De kinderrechter is van oordeel dat van een dergelijk spoedeisend geval sprake is, gelet op wat zij hierna overweegt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat zij bevoegd is om van de verzoeken van de Raad kennis te nemen. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de kinderrechter het Nederlandse recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen.
5.4.
De kinderrechter overweegt daartoe dat er zeer grote zorgen zijn over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen. Het gezin is sinds 5 juni 2025 in Nederland en heeft op drie plekken via het daklozenloket verbleven, waar zij steeds zijn weggestuurd. Het daklozenloket heeft aangegeven de ouders geen plaatsing meer samen met de kinderen te kunnen bieden. Er is geconstateerd dat de kinderen al langere tijd zwerven en dakloos zijn, nooit onderwijs hebben gehad en (bijna) niet kunnen praten, en dat hun hygiëne niet wordt onderhouden. De ouders lijken de (basale) zorg voor de kinderen niet zelfstandig te kunnen dragen. De kinderen hadden verder een ernstig verstoord dag- en nachtritme en er zijn zorgen omdat zij weinig interactie met elkaar lijken te hebben. De kinderrechter is van oordeel dat het noodzakelijk is dat de kinderen voorlopig onder toezicht worden gesteld, zodat er in de komende periode onderzocht kan worden wat het gezin nodig heeft om een verbetering van hun opvoed- en verblijfsituatie teweeg te brengen. Hiernaast is het noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken raakt die de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen kan inzetten en die de regie kan voeren in het maken van noodzakelijke beslissingen voor hen. De kinderrechter stelt daarom [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht voor de duur voor de duur van drie maanden.
5.5.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis worden geplaatst. [2]
5.6.
De kinderrechter overweegt daartoe dat de kinderen al langdurig zwerven, dat de ouders geen vaste woon- of verblijfplaats hebben en dat het daklozenloket heeft aangegeven (op dit moment) geen gezamenlijke plaatsing voor het hele gezin te kunnen bieden. Er moet voorkomen worden dat de kinderen opnieuw op straat komen te staan, met als gevolg dat de mentale en fysieke gezondheid van de kinderen nog verder in het geding zal komen. De kinderen verblijven nu samen in een gezinshuis dat hen de aankomende drie maanden zal kunnen opnemen. Naar het oordeel van de kinderrechter is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de kinderen in de komende periode rust en stabiliteit krijgen. Dit kan het gezinshuis hen bieden.
5.7.
De kinderrechter wijzigt daarom de categorie van het verzoek en machtigt de gecertificeerde instelling om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Regio West met ingang van 10 juli 2025 tot 26 september 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 10 juli 2025 tot 26 september 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 5.8 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. van Die, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 22 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:257 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).