ECLI:NL:RBDHA:2025:13399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
23/8271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van de eiser. De uitkering was per 5 mei 2023 beëindigd omdat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft het standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de situatie van eiser zorgvuldig hebben beoordeeld, maar dat de medische rapportages geen aanleiding gaven om aan te nemen dat eiser meer beperkt was dan vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht is gebeurd, omdat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd was. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die de arbeidsdeskundige beoordeling in twijfel trokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Inleiding

Met het besluit van 4 april 2023 (het primaire besluit) is de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 5 mei 2023 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 15 november 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 26 augustus 2024 en vervolgens het onderzoek geschorst. Ter zitting is gebleken dat eiser in verband met ziekte afwezig was. Voorts heeft de rechtbank aanleiding gezien om het vooronderzoek te hervatten nu eiser op 15 augustus 2024 en 21 augustus 2024 aanvullende stukken heeft ingediend en zij een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) wenste.
Bij brief van 5 november 2024 heeft verweerder de rechtbank de medische rapportage van de verzekeringsarts b&b doen toekomen. Dit stuk is gedeeld met eiser.
Op 13 december 2024 heeft eiser de rechtbank een reactie doen toekomen.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door mr. D.W. Roos namens zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1.
Eiser heeft laatstelijk gewerkt als allround magazijnmedewerker bij [bedrijf] B.V. voor ongeveer 38 uur per week. Op 9 maart 2022 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met belemmerende gezondheidsklachten, te weten rug- en nekklachten. Tijdens de ziekteperiode is het contract beëindigd.
1.2.
In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft de verzekeringsarts onderzoek gedaan. Hiervoor heeft de verzekeringsarts eiser lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur van 16 maart 2023, dossierstudie verricht en de ontvangen informatie bestudeerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het medisch onderzoeksverslag van 17 maart 2023. De verzekeringsarts rapporteert dat er bij eiser sprake is van rugpijn aspecifiek chronisch en overige psychische stoornis. Er is sprake van forse rugbeperkingen waardoor eiser steeds minder actief is geworden. Er is geen lichamelijke verklaring gevonden voor de rugklachten na aanvullend onderzoek en onderzoek door de specialist. Bij onderzoek is een goede beweeglijkheid van de nek geconstateerd. Mogelijk zijn de nekklachten een gevolg van spierspanning. Fysiotherapie en medicatie hebben geen duidelijk effect gehad. De klachten zijn deels plausibel als gevolg van ziekte en deels gevolg van nauwelijks in beweging zijn waardoor hij in een slechte conditie is. Eiser komt in aanmerking voor revalidatie en heeft daarvoor een intake gehad bij OCA Haaglanden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen die het direct gevolg zijn van ziekte vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 maart 2023. Eiser is aangewezen op rugsparende arbeid en psychisch niet te belastend werk. De prognose is dat de situatie van eiser in belangrijke mate zal verbeteren op de lange termijn als hij kan deelnemen aan een revalidatietraject. Hij wordt als gevolg van ziekte of gebrek ongeschikt geacht voor het eigen werk.
1.3.
De primaire arbeidsdeskundige heeft een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 3 april 2023. Eiser wordt minder dan 35%, namelijk 7,95%, arbeidsongeschikt geacht. Hieraan zijn de functies baliemedewerker (SBC-code 315150), receptionist (SBC-code 315120) en administratief medewerker notaris, advocatenkantoor, rechtbank (SBC-code 532040) ten grondslag gelegd. Aanvullend zijn de functies textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) geduid. Hierna is het primaire besluit genomen.
1.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiser stelt dat hij vanwege de door hem ervaren psychische en fysieke klachten meer beperkt is dan is aangenomen door verweerder.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiser heroverwogen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de medische rapportage van 13 november 2023. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is af te wijken van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML. Ten aanzien van de fysieke klachten heeft zij overwogen dat door de discrepantie tussen de ernst van de door eiser gepresenteerde belemmeringen en de objectieve onderzoeksbevindingen, de in de FML aangegeven beperkingen mogelijk op punten minder ver gaan dan eiser zelf zou aangeven. Er zijn geen medische gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat er sprake is van verdergaande beperkingen dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen. Uit het onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de informatie van de huisarts is verder niet gebleken dat er sprake is van een ernstige psychische stoornis. Wel is gebleken dat eiser is doorverwezen naar de psychiater, maar eiser staat nog op de wachtlijst en er heeft nog geen diagnostiek plaatsgevonden. Ook blijkt uit de gegevens van de huisarts (de SOEP-gegevens) niet dat er voor of op de datum in geding sprake was van ernstige psychische klachten. Er wordt daarom ingeschat dat de gestelde beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren voldoende rekening houden met de klachten van eiser.
1.6.
De arbeidsdeskundige b&b heeft naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts b&b een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 15 november 2023. Uit het rapport blijkt dat zij heeft geconcludeerd dat de geduide functies geschikt blijven en het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd blijft. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
De standpunten van partijen
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt daartoe het volgende. De verzekeringsarts b&b had meer beperkingen moeten aannemen voor persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts b&b heeft zich onterecht laten leiden door het ontbreken van een diagnose en had onderzoek moeten doen naar de psychische klachten van eiser. Ook had er een urenbeperking aangenomen moeten worden.
3. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 17 maart 2023 blijkt dat er een psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat uit de informatie van de huisarts niet blijkt dat er sprake is van een ernstige psychische stoornis. De gestelde beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren in de FML van 16 maart 2023 komen tegemoet aan de medisch objectiveerbare beperkingen van eiser. Eiser heeft niet eerder een urenbeperking geclaimd. Er vanuit gaande dat de beperkingen in de FML voldoende tegemoet komen aan de objectiveerbare afwijkingen van eiser is er geen aanleiding een urenbeperking aan te nemen.
4.1.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend, met als bijlagen een behandelplan van GGZ Denazorg van 30 april 2024. Eiser stelt dat er een urenbeperking aangenomen had moeten worden. Hij slaapt zeer slecht en is als gevolg hiervan overdag vermoeid en heeft weinig energie. Door onder andere de vermoeidheid die hij ervaart komt hij tot weinig. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b zijn psychische klachten onderschat. In het behandelplan beschrijft de psycholoog angstklachten, slaapproblemen en stelt een depressieve stoornis vast. Voorts stelt eiser dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsarts b&b eiser niet gezien heeft op een spreekuur en er geen aanleiding is voor de conclusie dat een fysiek spreekuurcontact met lichamelijk en psychisch onderzoek geen toegevoegde waarde heeft, gelet op de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie. Verweerder heeft verder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser de geduide functies zou kunnen vervullen en waarom de verzekeringsarts b&b heeft afgezien van een lichamelijk en psychisch onderzoek op een spreekuur.
4.2.
Eiser heeft op 21 augustus 2024 een brief van de neuroloog van 19 juni 2024 en de rapportage kennismakingsgesprek – medisch van OCA Haaglanden van 4 april 2024 ingediend.
5. De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapportage van 4 november 2024 gereageerd op de door eiser ingediende medische stukken. Uit de informatie van de neuroloog en OCA Haaglanden blijkt dat eiser in reactie op aspecifieke pijnklachten, passiviteit en deconditionering spanningsklachten in de nek met hoofdpijn heeft ontwikkeld. In reactie op zijn lichamelijke klachten ontwikkelde hij geleidelijk psychische klachten, welke door GGZ Denazorg in april 2024 als depressieve klachten beschreven worden en welke geen betrekking hebben op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om het standpunt over de situatie van eiser op de datum in geding te wijzigen.
6. Eiser heeft gereageerd op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 4 november 2024 en heeft daarbij een beslissing op bezwaar van het Uwv van 26 augustus 2024 en de medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 20 augustus 2024 meegezonden. Met de beslissing krijgt eiser per 25 oktober 2023 een ZW-uitkering toegekend. De verzekeringsarts b&b heeft de medische stukken die eiser in beroep heeft ingediend bij haar oordeel betrokken en komt op grond van dezelfde stukken, die ook iets zeggen over de datum in geding, in die zaak wel tot de conclusie dat er sprake is van een urenbeperking en een grotere beperking ten aanzien van de psychische klachten van eiser, aldus eiser. In dit kader is van belang dat de behandeling bij Denazorg kort na de datum in geding is aangevangen en de verzekeringsarts b&b in de bezwaarzaak wel het dagverhaal van eiser heeft betrokken bij haar oordeel.
Beoordeling door de rechtbank
De medische beoordeling
7. Verweerder mag een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts. Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat uit het medisch onderzoeksverslag van 17 maart 2023 blijkt dat de primaire verzekeringsarts eiser lichamelijk en psychisch heeft onderzocht tijdens een spreekuur, dossierstudie heeft verricht en de ontvangen informatie heeft bestudeerd. Uit de medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 13 november 2023 blijkt dat de verzekeringsarts b&b dossierstudie heeft verricht en dat het bezwaarschrift, de aangeleverde aanvullende gronden van 8 juni 2023 en het verslag van de hoorzitting van 11 juli 2023 zijn bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft informatie opgevraagd bij de huisarts die zij na ontvangst heeft bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd waarom zij van mening is dat haar heroverweging in bezwaar op basis van de in het dossier aanwezige stukken kan worden uitgevoerd. Het standpunt van de primaire verzekeringsarts is duidelijk, het onderzoek door de primaire verzekeringsarts was adequaat en volledig, bestudering van de dossierstukken heeft niet geleid tot aanvullende vragen of onduidelijkheden en de bezwaargronden geven geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen, aldus de verzekeringsarts b&b. Hiermee heeft zij voldoende gemotiveerd waarom zij van een fysiek spreekuur heeft afgezien. Nu de primaire verzekeringsarts eiser wel heeft onderzocht op een fysiek spreekuur, mocht in bezwaar een fysiek spreekuur achterwege blijven. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b hebben in hun beoordeling aandacht besteed aan alle klachten van eiser en hebben de ontvangen medische informatie kenbaar betrokken bij hun beoordeling.
8.2.
De stelling dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in verband met zijn psychische klachten en dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, volgt de rechtbank niet.
8.3.
In de FML heeft de verzekeringsarts een aantal beperkingen opgenomen in verband met de psychische klachten van eiser. Er zijn beperkingen opgenomen voor het persoonlijk functioneren, namelijk dat eiser is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, namelijk niet op hoogte werken. Ook zijn er beperkingen opgenomen voor sociaal functioneren, namelijk niet zelfstandig reizen, geen beroepsmatig vervoer en geen leidinggevende functie. De verzekeringsarts b&b heeft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschreven. In reactie op het door eiser overgelegde behandelplan van GGZ Denazorg heeft de verzekeringsarts b&b terecht overwogen dat de daarin beschreven depressieve klachten geen betrekking hebben op de datum in geding. Het behandelplan waarin als diagnose depressieve stoornis, eenmalige episode – matig wordt gesteld is namelijk van 30 april 2024, bijna een jaar na de datum in geding. Weliswaar blijkt daaruit dat eiser al op 9 juni 2023 door de huisarts naar GGZ Denazorg is verwezen met klachten die lijken te passen bij een depressie, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de klachten in ernst gelijk waren aan die ten tijde van het opstellen van het behandelplan. Dat blijkt ook niet uit de informatie van de huisarts die door de verzekeringsarts b&b is opgevraagd. De verzekeringsarts b&b heeft over deze informatie overwogen dat daaruit niet blijkt dat er voor of op de datum in geding sprake was van ernstige psychische klachten. Dat meer beperkingen in verband met de psychische klachten hadden moeten worden aangenomen is de rechtbank niet gebleken.
8.4.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen, heeft eiser verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 20 augustus 2024 waarin op basis van de nu in beroep overgelegde medische stukken een urenbeperking is aangenomen. Eiser wordt hierin niet gevolgd. De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 20 augustus 2024 overwogen dat op basis van de informatie van Denazorg, waarin een depressie met energetische beperkingen wordt gediagnosticeerd, bevestigd door een laag activiteitenniveau en een verhoogde recuperatiebehoefte in zijn dagverhaal, conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid op energetische gronden reden is om aanvullend een urenbeperking van 6 uur per dag, 30 uur per week, aan te nemen. Zoals hiervoor onder 8.3 is overwogen, heeft de informatie van Denazorg echter geen betrekking op de datum hier in geding. Gelet daarop geeft de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 20 augustus 2024 geen aanleiding om te concluderen dat op de datum in geding een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
8.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen reden is om aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen.
8.6.
Eiser heeft geen gronden aangevoerd die zien op de arbeidsdeskundige beoordeling.
Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts opgestelde FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. Op basis daarvan heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser geschat op minder dan 35%. Deze schatting blijft in stand.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft terecht de ZW-uitkering van eiser per 5 mei 2023 beëindigd. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.