ECLI:NL:RBDHA:2025:13409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
25-4307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de kap van 6 coniferen

Op 23 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het kappen van 6 coniferen. Eiser was van mening dat de vergunning ten onrechte was verleend en heeft verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de hoorplicht heeft geschonden door eiser niet te horen in bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 7:3 en 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ondanks deze schending heeft de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat het college de omgevingsvergunning op goede gronden had verleend. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/4307 en 25/4108
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. F. van Ommeren).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Living Vastgoed B.V., te Den Haag (vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het kappen van 6 coniferen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij voert een aantal gronden aan.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 19 februari 2025 vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 6 coniferen in de achtertuin van het perceel [adres] te [plaats] . Met het bestreden besluit van 26 mei 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaak SGR 25/4108) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (zaak SGR 25/4307).
Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] (groenbeheerder) en [naam 2] , namens vergunninghoudster.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
3. Op 16 januari 2025 heeft vergunninghoudster een aanvraag om de hiervoor onder 2 genoemde omgevingsvergunning ingediend.
Met het besluit van 19 februari 2025 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) in samenhang met de artikelen 2:87 en 2:88 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV). Aan deze omgevingsvergunning is de voorwaarde verbonden dat 6 bomen worden herplant met minimale stamomtrekken van 12 tot 14 cm.
Eiser heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en het besluit van 19 februari 2025 in stand gelaten.
Schending hoorplicht in bezwaar?
4. Eiser voert aan dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, waardoor eiser ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
5. Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Die situatie doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier niet voor.
6. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift naar voren gebracht dat in het besluit van
19 februari 2025 op geen enkele wijze inzichtelijk is gemaakt waarom het college van mening is dat het kappen van de coniferen in deze concrete situatie aanvaardbaar is en de weigeringsgronden - zoals opgenomen in artikel 2:88, eerste lid, van de APV - niet van toepassing zouden zijn. Verder heeft hij hierin gesteld dat de besluitvorming om over te gaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning door het college nagenoeg volledig is gebaseerd op de ongefundeerde aanname dat de betreffende coniferen schade en/of overlast zouden veroorzaken aan bebouwing van een omwonende. Anders dan waarvan het college uitgaat, staan de coniferen niet tegen de schuur van een omwonende aan en zorgen zij ook niet voor verdere schade aan dat bouwwerk of overlast. Dat blijkt volgens eiser uit een e-mail van omwonende [naam 3] van 18 februari 2025, die als bijlage bij het bezwaarschrift is meegestuurd, waarin het volgende staat:
“Ik denk dat ik even wat moet ophelderen.
De coniferen waar het denk ik nu om gaat staan tegen mijn schutting/schuur aan.
Destijds heb ik al aan [naam 4] gevraagd om de coniferen te snoeien, dat is toen niet gebeurd.
Ondertussen zijn ze veel groter geworden en heb ik ook aan de vorige eigenaar [naam 5] meerdere malen gevraagd om ze te snoeien omdat ze met wind tegen mijn schuur aan klapperen, die heeft ook niets gedaan. Ook bij de huidige eigenaar heb ik in het begin aangegeven om de bomen te snoeien.
Blijkbaar wordt er nu dus gebruik van gemaakt van deze klachten om ze helemaal weg te halen. Het deel wat tegen mijn schuur staat is nu ook grotendeels weg. Hoe het verder gaat weet ik niet.
7. Het college heeft eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte de mogelijkheid onthouden om zich over de noodzaak van het kappen uit te laten, gelet op de door hem overgelegde e-mail van 18 februari 2025, waarin de eigenaar van de schuur informatie geeft over de situatie ter plaatse. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was of het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Het college heeft het bestreden besluit daarom genomen in strijd met de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook dat het college naar aanleiding van het bezwaar van eiser het advies van de groenbeheerder in bezwaar niet aan eiser ter hand heeft gesteld.
Volledige heroverweging?
8. Daarnaast voert eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aan dat het college in het bestreden besluit in het geheel niet op de e-mail van 18 februari 2025 is ingegaan. Het bestreden besluit is daarom tevens in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb genomen.
Tussenconclusie
9. Gelet op voormelde gebreken komt het bestreden besluit reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking. Nu het college in het verweerschrift en ter zitting alsnog op de gronden van eiser en de e-mail van [naam 3] is ingegaan en die gronden en verweren ter zitting nog uitgebreid zijn besproken, waarbij eiser heeft kunnen reageren op het inmiddels aan hem ter hand gestelde advies van de groenbeheerder, ziet de voorzieningenrechter, mede ook gelet op de belangen van vergunninghoudster, aanleiding om het beroep inhoudelijk te beoordelen.
Toetsingskader
10. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
Op grond van artikel 22.8 van de Ow geldt, voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.
Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de APV, zoals deze verordening vanaf 20 februari 2025 luidt, is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, van de APV kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.
Bestreden besluiten
11. In het besluit van 19 februari 2025 heeft het college overwogen dat het belang van de aanvrager om de coniferen te kappen zwaarder weegt dan de waarden die de coniferen vertegenwoordigen, omdat de noodzaak voor het kappen van de coniferen door de aanvrager voldoende aannemelijk is gemaakt. Daarnaast is in dit besluit vermeld dat op basis van de beoordeling van de aanvraag en het ingewonnen advies van de groenbeheerder, geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het kappen van de coniferen.
In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat de groenbeheerder als motivering heeft gegeven dat de coniferen in het verleden zijn aangeplant als haag, maar uitgegroeid zijn tot bomen, te dicht op de bebouwing van de buren staan en daardoor schade en overlast geven. Verder hebben de coniferen geen ecologische waarde. In dit geval is door de groenbeheerder de overlast en schade geconstateerd en op grond daarvan het advies tot kap afgegeven, aldus het college.
Inhoudelijke gronden
12. Eiser voert aan dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de in de APV genoemde weigeringsgronden niet aan de orde zouden zijn. Zo is in het bestreden besluit niets gezegd over de belevingswaarden van de coniferen en is dit ook niet meegenomen in de beoordeling van het bezwaarschrift. Ook heeft het college niet onderbouwd dat de coniferen geen ecologische waarde hebben, aldus eiser. Volgens eiser hebben de bomen wel degelijk natuur-, milieu en belevingswaarden. Zoals uit de uit de e-mail van [naam 3] van 18 februari 2025 blijkt is ten onrechte aangenomen dat de coniferen schade of overlast veroorzaken aan zijn schuur.
13. In het advies van de groenbeheerder, zijnde het belangenafwegingsformulier (BAF) van 13 februari 2025, dat het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, heeft de groenbeheerder onder 3a. niet aangekruist dat de bomen schade of overlast veroorzaken. Ter zitting is namens het college desgevraagd verklaard dat dit ten onrechte niet is gebeurd en een omissie betreft. In de belangenafweging (punt 8) concludeert de groenbeheerder wel dat uit de aangeleverde stukken duidelijk blijkt dat de bomen dicht op de bebouwing staan en daardoor overlast en schade geven. De bomen staan dicht op de erfgrens en drukken tegen het gebouwtje aan en op de foto´s is de schade dan ook aangetoond. Omdat snoeien niet mogelijk is en om de overlast te beperken en verdere schade te voorkomen is het een redelijke optie om de bomen te kappen, aldus het advies van de groenbeheerder. Hij baseert zich daarbij op een door vergunninghoudster bij de aanvraag aangeleverde foto’s en een e-mail van [naam 3] van 26 januari 2025, waarin het volgende staat:”
“Ik heb in het verleden al meerder malen aan de vorige eigenaar gevraagd om de bomen welke tegen mijn opstal staan op tijd te snoeien.
Dit is steeds niet gebeurd en daardoor zijn ze veel te groot geworden. Zoals u kunt zien op de meegestuurde foto’s staan ze zeker bij wind tegen mijn opstal te klappen.
Verzoek is dan nog steeds om de bomen te snoeien of te kappen.”
Uit het fotomateriaal in het dossier blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk dat sommige coniferen tegen de schuur van [naam 3] aan groeien en dat de inmiddels gekapte en/of gesnoeide coniferen schade aan de schuur dan wel het hekwerk hebben veroorzaakt. In de mail van 26 januari 2025 geeft [naam 3] verder duidelijk aan dat hij schade en overlast ervaart en op grond daarvan verzoekt om de coniferen te snoeien of te kappen. De voorzieningenrechter leest in de latere e-mail van
18 februari 2024 niet dat [naam 3] geen schade of overlast (meer) ervaart en dat de e-mail van 26 januari 2025 door het college ten onrechte wordt gebruikt als een reden om de betreffende bomen nu te kappen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende aangetoond dat de coniferen schade en overlast veroorzaken.
Aangezien in het BAF onder belevings- en gebruikswaarden is aangegeven dat de coniferen geen bijzonder belang vertegenwoordigen en het college het BAF aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, slaagt de grond dat de belevingswaarde van de coniferen niet is meegenomen in de beoordeling van het bezwaarschrift niet. Het college erkent overigens wel dat iedere boom in zijn algemeenheid positief bijdraagt aan een (stedelijke) leefomgeving, maar merkt daarbij terecht op dat dit niet direct een bijzonder belang is. Uit het BAF blijkt verder dat de vraag of de coniferen bijzondere waarden vertegenwoordigen ook negatief moet worden beantwoord. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de coniferen wel bijzondere natuur-, educatieve en milieuwaarden of belevings- en gebruikswaarden hebben als bedoeld in artikel 2:88 van de APV. Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter het advies van de groenbeheerder dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen en, gelet op artikel 2:88, eerste lid, van de A
PV,de gevraagde vergunning op goede gronden verleend. Het college heeft daarbij betrokken dat iedere boom weliswaar een bepaalde belevingswaarde heeft, maar kon in redelijkheid doorslaggevende betekenis hechten aan het belang om schade en overlast te voorkomen.
Aangezien met de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster een herplantplicht voor
6 bomen met minimale stamomtrekken van 12 tot 14 cm is opgelegd, zal de belevingswaarde die ieder boom ook volgens het college heeft - en deze coniferen dus ook - in de toekomst worden hersteld. Echter niet op dezelfde plek, aangezien namens vergunninghoudster ter zitting is aangegeven dat de 6 bomen op een andere locatie zullen worden aangeplant.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is, gelet op hetgeen hiervoor onder 4 tot en met 9 is overwogen, gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 7:3 en 7:11, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de voorzieningenrechter laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het college, gelet op hetgeen onder 13 is overwogen, de gevraagde omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend. Dat betekent dat vergunninghoudster van de omgevingsvergunning gebruik mag maken. Omdat het beroep gegrond is en de rechtsgevolgen in stand worden gelaten, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
15. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.