ECLI:NL:RBDHA:2025:13423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 4155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake asielopvangplaatsen voor gemeente Den Haag

Op 30 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de gemeente Den Haag een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, dat op 20 december 2024 is genomen, betreft de verdeling van asielopvangplaatsen voor de aangewezen gemeenten in Zuid-Holland, waarbij aan Den Haag is opgelegd om voor 1 juli 2025 in totaal 2.189 opvangplaatsen te realiseren. Dit aantal omvat 1.841 reguliere opvangplaatsen en 348 opvangplaatsen voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv). De gemeente Den Haag heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de opgelegde aantallen disproportioneel zijn en dat de berekeningen niet transparant zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek toegewezen. Het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de besluitvorming van de minister navolgbaar moet zijn en dat de gemeente recht heeft op inzicht in de berekeningen die aan het besluit ten grondslag liggen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4155
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, te Den Haag, verzoekster
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
tegen

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigden: mr. B.G. Özdemir, mr. S.J.M. Peters en drs. [gemachtigde 3] ).

Inleiding

1.1.
Met het Verdeelbesluit Zuid-Holland 2024 van 20 december 2024 (nr. 6015736,
het (primaire) bestreden besluit) heeft verweerder de verdeling van asielopvangplaatsen (de restopgave) voor de aangewezen gemeenten bekend gemaakt. [1] In artikel I, tabel 1, in dit besluit is aan de aangewezen gemeenten opgelegd hoeveel opvangplaatsen zij in het kader van de restopgave vóór 1 juli 2025 moeten hebben gerealiseerd. Voor de gemeente Den Haag is bepaald dat in totaal 2.189 opvangplaatsen gerealiseerd moeten worden, waarvan 1.841 reguliere opvangplaatsen en 348 amv [2] -opvangplaatsen.
1.2.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft aangegeven niet
bereid te zijn om het bestreden besluit op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.
1.5.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter
onmiddellijk ter zitting mondeling uitspraak gedaan, in die zin dat het dictum van deze uitspraak bekend is gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Voorgeschiedenis
2.1.
Op 31 januari 2024 is de Spreidingswet in werking getreden. Uitgangspunten van deze wet zijn
1. een tweejaarlijkse ramings- en verdeelcyclus vertaald naar de benodigde opvangcapaciteit per provincie;
2. zorgdragen voor een evenwichtige spreiding van duurzame opvangvoorzieningen over het land.
Eens in de twee jaar wordt voor 1 februari bekend gemaakt aan hoeveel asielopvangplaatsen in de navolgende twee jaren naar verwachting behoefte zal zijn. [3]
2.2.
Op 31 januari 2024 is de Capaciteitsraming, met in tabel 1 de provinciale opvangopgave en in tabel 2 de indicatieve verdeling per gemeente 2024, bekendgemaakt. [4] Het aantal opvangplaatsen voor asielzoekers waaraan in de volgende twee jaren naar verwachting behoefte zal zijn bedraagt in totaal 96.000 opvangplaatsen. De provinciale opvangopgave voor de provincie Zuid-Holland bedraagt 19.776 opvangplaatsen (18.099 reguliere opvangplaatsen en 1.677 amv-opvangplaatsen) met een indicatieve verdeling per gemeente. Voor de gemeente Den Haag gaat het om een raming van 2.513 reguliere opvangplaatsen en 213 amv-opvangplaatsen.
2.3.
Op 31 oktober 2024 heeft de commissaris van de Koning (CdK) van de provincie Zuid-Holland, met een gezamenlijke brief van alle commissarissen van de Koning, het provinciaal verslag uitgebracht van het overleg dat heeft plaatsgevonden aan de Provinciale Regietafel (PRT). [5] Asiel wordt in de provincie Zuid-Holland besproken aan de vijf regionale regietafels (RRT’s). Elke regio heeft in afstemming met de gemeentebesturen een regioplan opgesteld, dat ten grondslag ligt aan de cijfers in voornoemd provinciaal verslag.
In het Regionaal opvangplan Haaglanden van 27 september 2024, onderdeel 5.2., is voor de gemeente Den Haag de stand van zaken van de invulling van de opvangopgaven uiteengezet.
In de gezamenlijke brief heeft de CdK een beroep op verweerder gedaan om de Spreidingswet in de volle breedte uit te blijven voeren en geadviseerd om geen besluiten tot intrekking van deze wet aan de Kamers voor te leggen tot er een deugdelijk alternatief voor voldoende asielopvangplekken ligt. Daarbij zijn diverse uitdagingen benoemd, zoals onduidelijkheid door de aankondiging van het voornemen tot intrekking van de wet, geen versnelling van besluitvormings- en ruimtelijke procedures, een forse daling van budget en ook dat de regionale samenwerking voor uitruil tussen asielopvangplekken en huisvesting van statushouders in het hele land nog zeer beperkt van de grond is gekomen.
2.4.
Volgens verweerder wordt met de provinciale opgaven voorzien in 90.000 opvangplaatsen. Er worden in totaal 82.000 opvangplaatsen aangeboden en daarnaast zijn er 8.000 kansrijke initiatieven die naar verwachting na 1 juli 2025 worden gerealiseerd. Het aantal opvangplaatsen dat nog niet wordt bereikt is 6.000. Dit is de zogeheten restopgave.
Waar gaat deze zaak over?
2.5.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen, omdat, volgens verweerder, in het provinciaal verslag geen volledige en uitvoerbare verdeling van de provinciale opvangopgave is opgenomen. Met dit verdeelbesluit wordt, door de verdeling van de restopgave, de provinciale opvangopgave volledig gedekt. [6] Verweerder heeft per provincie een verdeelbesluit genomen.
2.6.
Verzoekster heeft bij brief van 30 januari 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Ook andere gemeenten binnen de provincie Zuid-Holland hebben bezwaar gemaakt.
2.7.
Verweerder heeft op 28 maart 2025 toegelicht waarom sommige gemeenten geen deel van de restopgave hebben gekregen. Verweerder verdeelt de restopgave over de gemeenten die niet op basis van uitsluitingsgronden buiten beschouwing blijven. Verder gaat verweerder ervan uit dat alle resterende gemeenten eenzelfde percentage (87%) moeten realiseren van het aantal opvangplaatsen dat zij op basis van de indicatieve verdeling zouden moeten realiseren. De gemeenten die niet voldoen aan dit percentage, krijgen een ophoging tot genoemd percentage. Verweerder heeft voor de verdeling bij het ruilen van reguliere opvangplekken tegen amv-plekken verwezen naar de Beleidsregel.
2.8.
Verweerder heeft op de hoorzittingen van 19 mei 2025 en 21 mei 2025 de bezwaren van in totaal veertien gemeenten (waaronder verzoekster) behandeld.
Verweerder heeft te kennen gegeven dat het bezwaar van een gemeente gegrond zal worden verklaard, omdat direct duidelijk was dat sprake was van een rekenfout in het bestreden besluit. Er zal een herberekening van opvangplaatsen moeten plaatsvinden. Een herberekening kan aldus met zich brengen dat het aantal opvangplaatsen voor een gemeente hoger of lager wordt, dan wel hetzelfde blijft. Indien het aantal opvangplaatsen voor verzoekster wijzigt, zal verzoekster in de gelegenheid worden gesteld om haar zienswijze daarop te geven. Verweerder heeft toegezegd dat gedurende de bezwaarprocedure geen interbestuurlijk toezicht zal plaatsvinden. Het moment waarop het interbestuurlijk toezicht zal aanvangen, zal worden opgenomen in het besluit op bezwaar, aldus verweerder.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 22 mei 2025 meegedeeld dat de beslistermijn met zes weken wordt verdaagd, zodat deze eindigt op 7 juli 2025.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
3. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening verzoekster niet kan worden ontzegd.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt bevoegd te zijn om het verdeelbesluit te nemen. Op zitting heeft verweerder meegedeeld dat met het instellingsbesluit sprake is van een (mandaat)besluit waarbij uitvoering van taken wordt belegd bij een ander bewindspersoon, in dit geval bij verweerder. [7] Op dit moment is sprake van een demissionair kabinet en er komt een nieuw (mandaat)besluit waarbij de hier aan de orde zijnde taken van verweerder worden belegd bij de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de minister van Justitie en Veiligheid op grond van de Spreidingswet het bevoegde bestuursorgaan is [8] en dat het instellingsbesluit deze wettelijke bevoegdheid niet zonder meer wijzigt. De voorzieningenrechter overweegt dat in de onderhavige procedure vooralsnog geen ruimte is voor een uitgebreide juridische analyse over de vraag wat het juridisch karakter is van het instellingsbesluit en of verweerder al dan niet bevoegd is om het verdeelbesluit te nemen. Voor hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over de samenstelling van de hoorcommissie en de mogelijke betrokkenheid van commissieleden bij (de voorbereiding van) het bestreden besluit geldt hetzelfde. Het ligt in de rede dat verweerder in het besluit op bezwaar nader ingaat op deze punten.
4.2.
Verweerder heeft op zitting bevestigd dat bij een verdeelbesluit meerdere belanghebbenden betrokken kunnen zijn. Uit de toelichting van verweerder kan worden afgeleid dat dan wordt gedacht aan gemeenten binnen de provincie, die een gewijzigde restopgave opgelegd zullen krijgen als gevolg van de herberekening van het aantal opvangplaatsen van andere gemeenten binnen de provincie. Dit is nog niet aan de orde. Bedoelde herberekening zal worden opgenomen in het te nemen besluit op bezwaar, aldus verweerder.
5. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Spreidingswet moet bij het verdeelbesluit worden gestreefd naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het grondgebied van Nederland.
Artikel 3 van de Beleidsregel luidt als volgt:
“Wanneer in het verslag geen volledige en uitvoerbare verdeling van de provinciale opvangopgave is opgenomen laat de staatssecretaris zich bij het nemen van het verdeelbesluit leiden door:
a. het streven naar een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het grondgebied
van Nederland, waarbij hij zoveel mogelijk rekening houdt met de SES-WOA-score op gemeenteniveau;
b. de duur en omvang van eerder geboden asielopvang en de aanwezigheid van
bijzondere opvangmodaliteiten binnen de gemeenten;
c. de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het verdeelbesluit.”
6.1.
Verzoekster heeft benadrukt dat zij als gevolg van het verdeelbesluit nu een veel hoger aantal amv-opvangplaatsen moet realiseren. Zij meent dat de verdeling van de restopgave amv-opvangplaatsen voor de gemeente Den Haag ten opzichte van andere grote gemeenten in de provincie Zuid-Holland dispropotioneel is. Verzoekster heeft uitgebreid toegelicht dat het nieuwkomeronderwijs en ook jeugdzorgvoorzieningen in Den Haag onevenredig worden belast. Het opvangen van amv vraagt om specifieke zorg en gedegen ISK-onderwijs [9] . De gemeente Den Haag vervult een regionale functie op het gebied van dit onderwijs, waardoor ook amv uit omliggende gemeenten gebruikmaken van de onderwijsvoorzieningen in Den Haag. Door de recente toename van het aantal nieuwkomers (niet alleen amv), gecombineerd met het bestaande lerarentekort, wordt het steeds moeilijker om voldoende onderwijsvoorzieningen te realiseren. Verzoekster heeft verweerder gevraagd om inzicht te geven in de berekeningen en data, waarop de aantallen en percentages in het bestreden besluit zijn gebaseerd.
6.2.
Verweerder heeft op zitting toegelicht dat het niet mogelijk is om in het kader van het verdeelbesluit de specifieke feiten en omstandigheden van elke gemeente mee te wegen. Dit kan wel in het kader van het interbestuurlijk toezicht, bij het doorlopen van de zogenoemde interventieladder, aldus verweerder.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat van verweerder mag worden verwacht dat diens besluitvorming navolgbaar is. In artikel 5 van de Spreidingswet, nader ingekaderd met artikel 3 van de Beleidsregel, is bepaald dat verweerder zich bij het nemen van een verdeelbesluit laat leiden door de daarin genoemde omstandigheden (zie bij 5.).
De amv-opvang raakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook de evenwichtige verdeling, alsmede de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het verdeelbesluit.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor opvangplaatsen van bijzondere aard, zoals amv-opvang, op grond van artikel 9 van de Spreidingswet een specifieke uitkering kan worden verstrekt, hetgeen onderstreept dat dergelijke opvang extra inspanningen en lasten met zich meebrengt. De mogelijkheid van een specifieke uitkering maakt echter niet dat aan een weging van omstandigheden die van belang zijn voor de evenwichtige verdeling niet kan worden toegekomen bij het nemen van het verdeelbesluit. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een evenwichtige verdeling kan voorts niet worden volstaan met de enkele verwijzing naar genoemde regelgeving. In de regelgeving is geen specifieke berekeningsmethode opgenomen, er is alleen bepaald met welke factoren rekening wordt gehouden bij de berekening van het aantal opvangplaatsen. Verweerder heeft vooralsnog geen inzicht gegeven in de berekening die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Daarmee is de berekening van het door verzoekster te realiseren aantal amv-opvangplaatsen en de verhouding tussen de aantallen opvang regulier en amv niet duidelijk. Dat sprake is van een evenwichtige verdeling kan niet zonder meer worden gezegd.
6.4.
Verzoekster heeft erop gewezen dat het interbestuurlijk toezicht een aanvang lijkt te hebben genomen met de brief van het COA [10] van 19 juni 2025. In die brief heeft het COA meegedeeld dat verzoekster op 1 juli 2025 niet voldoet aan het in het verdeelbesluit vastgelegde aantal opvangplekken en is verzoekster, onder verwijzing naar artikel 8 van de Spreidingswet, verzocht om een melding te maken en met daarin een toelichting op een drietal aspecten. Verweerder heeft op zitting meegedeeld dat het interbestuurlijk toezicht geen aanvang heeft genomen, dit kan niet eerder starten dan op het moment dat gemeenten aan hun wettelijke taak moeten voldoen. Ten aanzien van de gemeenten die bezwaar hebben gemaakt dan wel een zienswijze naar voren zullen brengen, geldt dat het interbestuurlijk toezicht op een later moment zal aanvangen. Dit toezicht is niet belegd bij het COA, maar bij verweerder. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog van uit dat het interbestuurlijk toezicht in het geval van verzoekster geen aanvang heeft genomen. Genoemde brief van het COA wordt verder buiten beschouwing gelaten.

Conclusie

7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden gezegd dat het bezwaar van verzoekster tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op verzoekster, wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder moet wel het betaalde griffierecht aan verzoekster vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op verzoekster, wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 385,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 5 van de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (de Spreidingswet) en
2.Alleenstaande Minderjarige Vreemdeling (AMV).
3.Zie de Memorie van Toelichting bij de Spreidingswet, Kamerstukken II 2022-2023, 36 333, nr. 3, pag. 4 en 5.
4.Artikel 3 van de Spreidingswet en de Capaciteitsraming, provinciale opvangsopgave en indicatieve verdeling per gemeente 2024 (de Capaciteitsraming, geldend per 1 januari 2024).
5.Artikel 4, tweede lid, van de Spreidingswet.
6.Artikel 2, derde lid, van de Beleidsregel verdeelbesluiten (de Beleidsregel).
7.Gelet op het besluit van 2 juli 2024, houdende instelling van een ministerie van Asiel en Migratie (het instellingsbesluit, Stcrt. 2024, 22497).
8.Artikel 5, eerste lid, en artikel 1, definitie ‘Onze Minister’, van de Spreidingswet.
9.Internationale Schakelklas (ISK) voor nieuwkomers.
10.Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)