ECLI:NL:RBDHA:2025:13425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
23/8500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag omgevingsvergunning wegens onvoldoende aanlevering stukken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V. uit [vestigingsplaats], tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Dit college had op 6 mei 2022 de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een paardrijbak met een galoppeerbaan buiten behandeling gesteld, evenals een aanvraag voor een landschapsinrichtingsplan. De rechtbank behandelt het beroep op 9 december 2024, waarbij eiseres en het college vertegenwoordigd zijn door gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen, wat ook is gebeurd.

De rechtbank oordeelt dat de aanvragen onvolledig zijn en dat het college terecht heeft besloten deze niet te behandelen. Eiseres betoogt dat zij de gevraagde gegevens wel heeft overgelegd, maar de rechtbank stelt vast dat de informatie die is verstrekt niet voldoet aan de eisen voor de beoordeling van de aanvragen. De rechtbank wijst op de noodzaak van een ruimtelijke onderbouwing en actuele omgevingsonderzoeken, die niet zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat het college niet verplicht is om na het nemen van het besluit alsnog aanvullende gegevens in overweging te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt de verbeurde dwangsom van € 1.442,- vast, die het college aan eiseres moet betalen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven en is openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, het college

(gemachtigde: mr. M. van der Houwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 6 mei 2022, waarbij de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een paardrijbak met een galoppeerbaan buiten behandeling is gesteld en het besluit van 9 mei 2022, waarbij de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een landschapsinrichtingsplan met behulp van een grondwal buiten behandeling is gesteld. De aanvragen hebben betrekking op de locatie [adres 1] te [plaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 november 2023 (het bestreden besluit) op de bezwaren van eiseres is het college bij de primaire besluiten gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam 1] en de gemachtigde, namens het college [naam 2] , [naam 3] en de gemachtigde.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Dat heeft eiseres vervolgens gedaan. Het college heeft daarop gereageerd. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 20 maart 2018 is het ontwerpbestemmingsplan “ [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] [plaats] ” ter inzage gelegd. Dit bestemmingsplan zou een composteerinrichting en een manege met bedrijfswoning aan de [adres 1] - [adres 2] in [plaats] mogelijk maken.
2.1.
Op 8 februari 2022 heeft eiseres twee aanvragen ingediend voor een omgevingsvergunning. Het betreft een vergunningaanvraag voor het aanleggen van een paardijbak en een galoppeerbaan en een vergunningaanvraag voor het realiseren van een landschapsinrichtingsplan met behulp van een grondwal.
2.2.
De gemeenteraad heeft op 17 februari 2022 geweigerd het bestemmingsplan “ [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] [plaats] ” vast te stellen voor zover het gaat om het perceel [adres 1] / [adres 2] . Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
2.3.
In de brieven van 24 maart 2022 wijst het college eiseres erop dat de verstrekte gegevens en bescheiden van beide vergunningaanvragen onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvragen of voor de voorbereiding van de beschikkingen. Met betrekking tot beide aanvragen verzoekt het college om de volgende gegevens en bescheiden:
- een doorsnedetekening voor de nieuwe en bestaande situatie;
- de hoogte van het bouwwerk;
- een onderbouwing van de bouwkosten;
- een ruimtelijke onderbouwing; en
- geactualiseerde omgevingsonderzoeken (waaronder ecologie) en een actueel rapport over stikstofdepositie.
Daarnaast deelt het college in deze brieven mede dat het voornemens is de omgevingsvergunningen te weigeren en adviseert het college eiseres de aanvragen in te trekken.
2.4.
Op 27 april 2022 laat eiseres het college weten dat de bouwkosten € 25.000,- zullen bedragen en dat de ruimtelijke onderbouwing en de omgevingsonderzoeken zijn toegevoegd in het Omgevingsloket online (OLO). Voor de nieuwe en bestaande situatie en de hoogte van de bouwwerken heeft eiseres verwezen naar twee foto’s.
2.5.
Op 6 respectievelijk 9 mei 2022 stelt het college de aanvragen voor de omgevingsvergunningen buiten behandeling (de primaire besluiten). Het college stelt dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvragen.
2.6.
Met het bestreden besluit op de bezwaren van eiseres is het college bij de primaire besluiten gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend op 8 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Aanvragen onvolledig?
5. Eiseres betoogt dat zij de door het college verzochte gegevens wel degelijk heeft overgelegd, zodat de aanvragen alle informatie bevatten die nodig is om te kunnen beoordelen of de omgevingsvergunningen kunnen worden verleend. Op 18 april 2023 heeft het college een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een paardrijbak en een grondwal en daarbij is het college uitgegaan van dezelfde gegevens als in de eerdere aanvragen. Blijkbaar waren de verstrekte gegevens toen wel voldoende. Volgens eiseres is daarom sprake van willekeur. Volgens eiseres stelt het college zich bovendien ten onrechte op het standpunt dat het aanvraagformulier leidend is voor de aanvraag. Uit de aanvraagformulieren en de daarbij behorende stukken blijkt duidelijk dat het gaat om aanlegactiviteiten en niet om bouwactiviteiten.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres aan de verzoeken van het college van 24 maart 2022 om aanvullende gegevens aan te leveren onvoldoende gehoor heeft gegeven. De verwijzing naar de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan “ [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] ” kan niet dienen als de gevraagde ruimtelijke onderbouwing, temeer daar de locatie van de paardrijbak niet overeenkomt met de bestemming ‘Manege’ in het ontwerpbestemmingsplan. De gevraagde paardrijbak met groenwal is iets wezenlijks anders dan een composteerinrichting en manege waarin het ontwerpbestemmingsplan voorzag. De gevraagde tekening voor de nieuwe en bestaande situatie ontbreekt ook. De twee overgelegde foto’s volstaan niet als zodanig. Het ecologisch onderzoek en de stikstofberekeningen die ten grondslag lagen aan het ontwerpbestemmingsplan zijn verouderd.
5.2.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat de door eiseres verstrekte gegevens en bescheiden, ook na de aanvulling van 27 april 2022, onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvragen of voor de voorbereiding van de beschikkingen. Het college heeft daarom mogen besluiten de aanvragen niet te behandelen.
5.4.
De rechtbank is wel met eiseres van oordeel dat niet alleen het aanvraagformulier bepalend is voor de omvang van de aanvraag en dat blijkens de aanvraagformulieren en de verstrekte gegevens en bescheiden duidelijk is dat het eiseres niet ging om bouw- maar om aanlegactiviteiten. [1] Voor zover het college heeft gevraagd naar de hoogte van het bouwwerk en een onderbouwing van de bouwkosten ziet die informatie dan ook niet op de aangevraagde activiteiten. De overige informatie is echter wel van belang voor de aangevraagde activiteiten, aangezien het gaat om aanlegactiviteiten die in strijd zijn met de ter plaatse geldende beheersverordening. Op grond van de artikelen 3.1 en 3.2 van de Regeling omgevingsrecht heeft het college daarom mogen vragen naar een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand, een ruimtelijke onderbouwing en (voor zover nodig) geactualiseerde omgevingsonderzoeken, zoals een rapport over stikstofdepositie als gevolg van de aangevraagde activiteiten.
5.5.
De door eiseres overgelegde gegevens en bescheiden volstaan daartoe niet. Situatietekeningen van de bestaande en nieuwe toestand zijn niet overgelegd. De twee foto’s zijn niet als zodanig aan te merken. De verwijzing naar de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan “ [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] ” volstaat niet als ruimtelijke onderbouwing of als beschrijving van de aangevraagde activiteiten voor de omgeving, omdat dat ontwerpbestemmingsplan andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakte dan eiseres heeft aangevraagd.
5.6.
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft eiseres nog nadere stukken overgelegd, waaruit volgens eiseres blijkt dat zij in het kader van de vergunningaanvragen wel degelijk een ruimtelijke onderbouwing heeft ingediend. Deze stukken (van 23 februari 2023, 29 maart 2023 en 31 maart 2023) dateren echter van ná de primaire besluiten waarmee de aanvragen buiten behandeling zijn gesteld. Het college is niet verplicht om ontbrekende gegevens en bescheiden die na het nemen van het besluit op de aanvraag alsnog zijn overgelegd bij de heroverweging in bezwaar in aanmerking te nemen. [2] Bovendien blijkt uit deze stukken niet van een ruimtelijke onderbouwing die is ingediend ten behoeve van de twee vergunningaanvragen. De correspondentie van 29 en 31 maart 2023 ziet op een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer en niet op de onderhavige vergunningaanvragen. In de e-mail van 23 februari 2023 wordt vermeld “Ik heb zojuist de aanvullende gegevens voor de aanvraag van [eiseres] : Paardrijbak en wal ingediend. De aanvulling is uiteraard via het OLO ingediend, maar voor uw gemak stuur ik het document ook persoonlijk op.” De bijlage bij deze e-mail is echter niet overgelegd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of deze aanvullende gegevens alle door het college gevraagde gegevens betreft. Het college betwist dat eiseres de gevraagde informatie heeft overgelegd, via het OLO of op andere wijze. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt niet van het tegendeel. Daaruit blijkt ook niet dat bij de aanvraag van de tijdelijke omgevingsvergunning, die op 18 april 2023 is verleend, dezelfde gegevens en bescheiden zijn ingediend als bij de onderhavige vergunningaanvragen.
5.7.
Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
Dwangsom
6. Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
6.1.
De maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442, - is verbeurd, maar het college heeft nog geen dwangsombeschikking genomen. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de door het college aan eiseres te betalen dwangsom vaststellen op € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres niet het griffierecht en haar proceskosten vergoed.
7.2.
Het college dient wel de verbeurde dwangsom van € 1.442,- aan eiseres te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • stelt de door het college aan eiseres te betalen dwangsom vast op € 1.442,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2023,
2.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6010, r.o. 5.