In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2025 een beschikking gegeven over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2008. De minderjarige vertoont onrustig en onvoorspelbaar gedrag, raakt regelmatig betrokken bij incidenten en heeft moeite met het naleven van regels. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige profijt heeft van de structuur en begeleiding in de gesloten accommodatie, waar zij de noodzakelijke behandelingen kan volgen. De kinderrechter heeft eerder op 2 december 2024 al een machtiging verleend voor een tijdelijke uitplaatsing van de minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 26 januari 2025.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft heeft verzocht om een verlenging van deze machtiging voor de duur van drie maanden, omdat de minderjarige kampt met ernstige opgroeiproblemen, waaronder middelengebruik, automutilatie, stemmingsproblemen en een ontwikkelingsachterstand. De kinderrechter heeft de instemming van de vader en de minderjarige zelf meegenomen in de beoordeling. De minderjarige heeft aangegeven dat zij baat heeft bij de structuur van de zorginstelling en dat zij geen gesprekken over het verleden wil, maar liever een actieve vorm van behandeling ontvangt.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat jeugdhulp noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige niet verder te belemmeren. De kinderrechter heeft de machtiging verleend om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van drie maanden, met ingang van 26 januari 2025 tot 26 april 2025. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 31 januari 2025. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.