ECLI:NL:RBDHA:2025:13511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.27278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 juni 2025, waarin de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 behandeld, maar de zitting moest worden afgebroken omdat eiser met een ernstig medisch probleem naar het ziekenhuis was afgevoerd. De minister heeft op 3 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven vanwege de medische omstandigheden van eiser. Op 8 juli 2025 is het beroep opnieuw behandeld, maar eiser kon wederom niet verschijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend tegen het bestreden besluit, waardoor de gronden van de minister niet zijn betwist. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 juni 2025 waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser (mr. M. Görsültürk) en de gemachtigde van de minister (mr. E. Özel). Eiser kon niet verschijnen.
1.2.
De zitting van 1 juli 2025 is afgebroken vanwege de omstandigheid dat eiser met een ernstig medisch probleem is afgevoerd naar het ziekenhuis. De zaak kon op zitting dan ook niet verder besproken worden en is daarom aangehouden.
1.3.
De minister heeft op 3 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven vanwege de medische omstandigheden van eiser.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 8 juli 2025 opnieuw op zitting behandeld
.Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser kon niet verschijnen omdat hij in het ziekenhuis ligt. De gemachtigde van eiser is, met bericht van afmelding, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is in het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Omdat het beroep op 1 juli 2025 niet verder kon worden behandeld en de gemachtigde van eiser op de zitting van 8 juli 2025 niet is verschenen en niet schriftelijk beroepsgronden aan het dossier heeft toegevoegd, stelt de rechtbank vast dat eiser geen beroepsgronden tegen het bestreden besluit heeft ingediend. Hieruit vloeit voort dat eiser de door de minister aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking aan het toezicht niet heeft betwist. Ook overigens is de maatregel niet bestreden. Voor zover de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring aan het ambtshalve oordeel van de rechtbank is onderworpen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was. [1] Eiser heeft nog gesteld dat “de minister verder geen bericht of mededeling (heeft) gedaan inzake of de maatregel bewaring onrechtmatig was en zo ja vanaf welk moment en/of er schadevergoeding wordt aangeboden”, maar hieraan komt de rechtbank gelet op voorgaande niet toe.
Overwegingen ten overvloede
5. Vlak voordat eiser op 1 juli 2025 via een video-verbinding op de zitting zou verschijnen heeft hij te maken gehad met een ernstig medisch probleem. Vanuit het detentiecentrum Rotterdam werd aangegeven dat op de afdeling van eiser sprake was van een calamiteit. De rechtbank heeft het begin van de zitting daarom uitgesteld in overleg met beide gemachtigden. Toen duidelijk werd dat eiser de zitting niet meer zou kunnen bijwonen, is de behandeling van het beroep aangehouden tot de zitting van 8 juli 2025.
5.1.
Op 2 juli 2025 heeft de rechtbank telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser om navraag te doen over de gezondheidssituatie van eiser. De rechtbank heeft de vraag voorgelegd wat de wensen waren ten aanzien van het behandelen van het beroep. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij zich kon vinden in de behandeling van het beroep op de zitting van 8 juli 2025. Zij zag ook geen andere mogelijkheden en het plannen van een nieuwe zitting had haar voorkeur. Daarbij gaf zij nog uitdrukkelijk aan dat zij op voorhand geen schriftelijke gronden in zou dienen en dat zij het beroep niet zou intrekken zolang eiser zelf niet bij machte is om daar zijn toestemming voor te verlenen. De minister heeft op 3 juli 2025 de bewaring opgeheven.
5.2.
Op de ochtend van de zitting van 8 juli 2025 heeft de gemachtigde van eiser een tweetal berichten geüpload in het digitale dossier. Daarin heeft zij aangekondigd niet op de zitting te verschijnen omdat eiser ook niet kan verschijnen. Verder heeft zij daarin een aantal vragen/verzoeken neergelegd, waarop de rechtbank hieronder kort zal ingaan.
5.2.1.
De gemachtigde vraagt wat het cijfer (7) betekent in het proces-verbaal van opheffing van de maatregel. Aangezien de gemachtigde van eiser niet duidelijk heeft gemaakt wat ze met deze vraag verder wenst te betogen en vast staat dat de maatregel op 3 juli 2025 is opgeheven, zal de rechtbank hier verder aan voorbij gaan.
5.2.2.
De gemachtigde van eiser heeft verder vermeld dat zij het verzoek kreeg om de familieleden van eiser in Roemenië te informeren over eisers gezondheidstoestand en of zij voor eiser een procedure in de zin van artikel 64 van de Vw 2000 wilde opstarten, welke verzoeken de gemachtigde van eiser heeft afgewezen. De rechtbank overweegt dat deze afzonderlijke procedures en handelingen buiten de omvang van dit geding vallen zodat de rechtbank hier geen oordeel over zal geven of anderszins zal betrekken bij het beoordelen van het bestreden besluit. Dit geldt ook voor haar opmerking dat de celgenoot van eiser de reanimatie heeft uitgevoerd en enige tijd bezig was met het krijgen van (medische) hulp van het personeel van het detentiecentrum en dat verzocht wordt om beelden, intercomgegevens veilig te stellen omdat deze zaak “een juridisch vervolg” gaat krijgen. Tot slot kan de rechtbank de gemachtigde van eiser niet volgen in haar verzoek om niet binnen de (normale) wettelijke termijn uitspraak te doen op het beroep van eiser, zodat het communicatiekanaal tussen de haar en de minister open blijft staan. De rechtbank ziet hierin geen reden om het doen van uitspraak uit te stellen. Bovendien ziet de rechtbank niet in waarom het communicatiekanaal tussen haar en de minister niet op een andere wijze open kan blijven.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.