ECLI:NL:RBDHA:2025:13572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juni 2025, waarbij de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 8 juli 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft eiseres zich laten bijstaan door haar gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de lichte grond 4b niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd, wat door de minister op zitting is bevestigd. Eiseres heeft aangevoerd dat het onduidelijk is wanneer zij van het politiebureau naar het detentiecentrum is overgebracht, wat de controle op de duur van haar verblijf in de politiecel bemoeilijkt. De minister heeft echter aangetoond dat eiseres minder dan 24 uur in de politiecel heeft verbleven, wat door de rechtbank niet werd betwist.

Daarnaast heeft eiseres betoogd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in haar uitzetting, omdat er pas tien dagen na de inbewaringstelling een reisdocument is aangevraagd. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de stappen die zijn ondernomen, waaronder meerdere vertrekgesprekken en het indienen van een Terugname- & Overnameverzoek. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is de lichte grond 4b ten grondslag gelegd aan de maatregel van bewaring?
1. De rechtbank stelt vast dat - zoals eiseres terecht aan de orde heeft gesteld en de minister op zitting heeft bevestigd - de lichte grond 4b niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd. De juistheid van die grond is dus niet (langer) in geschil.
Heeft eiseres te lang in een politiecel verbleven?
2. Eiseres voert aan dat het onduidelijk is wanneer zij van het politiebureau in [plaats 1] naar het detentiecentrum in [plaats 2] is overgebracht. Hierdoor valt niet te controleren of zij langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven nadat aan haar de maatregel van bewaring is opgelegd.
2.1.
De minister heeft op de zitting toegelicht dat eiseres op 17 juni 2025 om 21:04 uur is ingesloten en vervolgens op 18 juni om 12:58 uur is overgebracht naar het detentiecentrum in [plaats 2]. Dit blijkt volgens de minister uit het journaal van de Dienst Terugkeer & Vertrek. Dit betekent dat eiseres minder dan 24 uur in de politiecel heeft verbleven. Eiseres heeft dit niet betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de minister hierover. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiseres?
3. Eiseres voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan haar uitzetting. De minister heeft namelijk pas tien dagen na de inbewaringstelling een reisdocument aangevraagd bij de Roemeense autoriteiten en heeft tot op heden niet gerappelleerd. Eiseres verwijst in dit verband naar de Overeenkomst tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg, enerzijds, en de Regering van Roemenië anderzijds, betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen of verblijvende personen van 6 juni 1995 (Overnameovereenkomst). In deze Overnameovereenkomst is onder meer bepaald dat een overnameverzoek binnen vijf werkdagen moet worden beantwoord. Gezien de overschrijding van deze termijn, had de minister volgens eiseres moeten rappelleren. Daarnaast betoogt eiseres dat zij de waarde van de met haar gehouden vertrekgesprekken niet inziet omdat er geen concrete vragen zijn gesteld op basis waarvan een vervangend reisdocument aangevraagd kon worden. Eiseres betoogt dat deze vertrekgesprekken niet als effectieve uitzettingshandelingen kunnen worden aangemerkt en de minister had dan ook sneller moeten handelen door eerder een reisdocument aan te vragen.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de in de Overnameovereenkomst genoemde termijn van vijf werkdagen door de Roemeense autoriteiten op zichzelf geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van bewaring. Van belang is dat de minister in het algemeen, en gedurende de gehele te beoordelen periode, voldoende voortvarend handelt. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De minister heeft namelijk op 19 juni 2025 een vertrekgesprek geprobeerd te voeren met eiseres maar zij was toen niet aanspreekbaar. Vervolgens is op 24 juni 2025 opnieuw geprobeerd een vertrekgesprek met eiseres te voeren en heeft dat toen plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek is op twee dagen later, op 26 juni 2025, een Terugname- & Overnameverzoek verzonden naar de Roemeense autoriteiten en is een aanvraag voor een vlucht gedaan. Daarnaast heeft op 1 juli 2025 nog een vertrekgesprek plaatsgevonden. Op de zitting heeft de minister verder toegelicht dat inmiddels de nationaliteit van eiseres door de Roemeense autoriteiten is bevestigd en dat een reisdocument zal worden afgegeven. Dat eiseres de waarde van haar vertrekgesprekken niet inziet is naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat geen effectieve uitzettingshandelingen zijn verricht. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een vertrekgesprek een effectieve uitzettingshandeling is. [1] De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 4 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2018:1505.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.