ECLI:NL:RBDHA:2025:13576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
C/09/679541 / JE RK 25-193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De kinderrechter heeft eerder op 11 maart 2025 de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 maart 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 13 juli 2025. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tijdens de zitting op 1 juli 2025 waren de ouders, de pleegvader en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig. De pleegmoeder was niet verschenen, maar was wel opgeroepen. De ouders hebben erkend dat zij momenteel niet in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen, maar hebben de wens geuit dat de minderjarige bij de zus van de vader geplaatst wordt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel veilig is gehecht aan haar pleegouders, maar dat dit pleeggezin niet perspectiefbiedend is. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor vier maanden, zodat er onderzoek kan worden gedaan naar een mogelijke plaatsing bij de zus van de vader. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/679541 / JE RK 25-193
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter
Verlenging ondertoezichtstelling
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. G. van der Steen te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
en
[pleegvader],
hierna te noemen: de pleegvader,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
gezamenlijk wonend op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 maart 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 maart 2026. Ook heeft de kinderrechter de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 13 juli 2025, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 11 maart 2025;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlagen, ontvangen op 28 mei 2025;
  • de gewijzigde schriftelijke update van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 23 juni 2025;
  • de brief over de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling met bijlagen, ontvangen op 27 juni 2025;
  • de mail van de advocaat van de moeder met de verklaring van [naam 1] , de zus van de vader, voorafgaand aan de zitting ontvangen op 1 juli 2025.
1.3.
Op 1 juli 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- de pleegvader;
- [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling, via telefonische verbinding.
De pleegmoeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegmoeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor een weergave van de feiten naar de beschikking van 11 maart 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt tot toewijzing van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De gecertificeerde instelling heeft in de afgelopen periode ingezet op het opstellen van een opvoedvisie van [minderjarige] , waarbij is onderzocht waar [minderjarige] het beste kan opgroeien. Tijdens het onderzoek is onderzocht wat de mogelijkheden van een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] zijn, zijn de omgangsmomenten van de ouders met [minderjarige] geëvalueerd, en is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij de broer van de vader. Er is een omgangsregeling vastgesteld waarbij de ouders [minderjarige] wekelijks één uur kunnen zien. Deze bezoeken worden begeleid door Pleegzorg Jeugdformaat en vinden plaats op kantoor onder toezicht. Tijdens de omgangsmomenten laat [minderjarige] een stabiele hechting met haar ouders zien. Zij herkent haar ouders en lijkt zich op haar gemak te voelen in hun aanwezigheid. De ouders zijn sensitief naar de behoeftes van [minderjarige] op dat moment. Wel werden de omgangsmomenten door de ouders regelmatig afgezegd of te laat geannuleerd, wat maakt dat de frequentie van de omgangsmomenten ongewijzigd is gebleven. De ouders geven aan veel stress te ervaren door de omgangsmomenten. Ook zijn de ouders niet komen opdagen op afspraken met betrekking tot de bespreking van een mogelijke plaatsing van [minderjarige] bij de broer en de schoonzus van de vader. De ouders geven al lange tijd aan dat zij graag zouden willen dat [minderjarige] bij de broer en de schoonzus van de vader opgroeit, maar toen de betrokken jeugdbeschermer hiernaar informeerde bij de broer en de schoonzus van de vader, bleek dat zij niet op de hoogte waren van de wens van de ouders. De gecertificeerde instelling heeft ten tijde van het opstellen van de opvoedvisie een netwerkplaatsing daarom uitgesloten. De gecertificeerde instelling was gedurende het onderzoek naar de opvoedvisie van [minderjarige] niet op de hoogte van een concrete wens van eventuele andere familieleden van de vader om de zorg van [minderjarige] op zich te nemen. Het is in de afgelopen periode hiernaast niet goed gelukt om met de ouders in contact te komen, waardoor er veel sprake lijkt te zijn van ruis (over dit onderwerp). Uit het onderzoek is uiteindelijk gekomen dat het opvoedperspectief van [minderjarige] duurzaam buiten het ouderlijk gezin ligt en dat gezocht dient te worden naar een perspectiefbiedend pleeggezin dat blijvend in haar ontwikkelingsbehoeften kan voorzien. [minderjarige] is op dit moment veilig gehecht aan haar pleegouders, maar het gezin is niet perspectiefbiedend, waardoor een ander perspectiefbiedend pleeggezin voor haar gevonden moet worden. Nu ter zitting naar voren is gekomen dat de zus van de vader, [naam 1] , de sterke wens heeft om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, staat de gecertificeerde instelling er wel voor open om deze mogelijkheid verder te onderzoeken. De gecertificeerde instelling heeft echter wel zorgen over of de zus van de vader de ouders de juiste kaders en afspraken kan bieden met betrekking tot hun rol in de opvoeding van [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft aangegeven dat hij erkent dat de situatie van de ouders op dit moment nog niet stabiel genoeg is om voor [minderjarige] te zorgen, en dat er eerst nog dingen zijn die zij moeten aanpakken. Wel is hij ervan geschrokken dat door gecertificeerde instelling wordt aangegeven dat zij niet op de hoogte waren van de mogelijkheid tot een plaatsing bij zijn zus. Zowel de broer als de zus van de vader hebben eerder aangegeven de zorg voor [minderjarige] op zich te willen nemen, maar hebben ook aangegeven dit niet te willen als [minderjarige] weer bij hen wordt weggehaald.
4.2.
Er is namens en door de moeder ter zitting naar voren gebracht dat de broer en de zus van de vader al vanaf het begin van de uithuisplaatsing van [minderjarige] hebben aangegeven voor haar te willen zorgen, mits zij er langdurig kan blijven. De moeder heeft het er erg moeilijk mee gehad dat er door de gecertificeerde instelling wordt gezegd dat zij niks afwisten van de wens van de zus van de vader. Dit heeft er ook in geresulteerd dat de vermijding en terughoudendheid die voortkomen uit de moeders persoonlijke problematiek en angsten weer naar voren zijn gekomen, waardoor zij niet naar de gemaakte afspraken kon gaan. Ook vind de moeder het tijdens de omgangsmomenten lastig om afscheid te nemen van [minderjarige] , wat voor veel stress bij haar zorgt. De zus van de vader is op de hoogte van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de problematiek van de ouders, dus er is geen reden voor zorgen over het eventueel niet kunnen stellen van kaders aan de ouders. De moeder is verder druk bezig met haar persoonlijke hulpverlening, maar heeft een erg zware periode achter de rug gehad waardoor ook hier de terughoudendheid en het vermijden van de moeder weer naar voren kwam. Hierdoor heeft Brijder de hulpverlening stopgezet. De moeder gaat zich inzetten om dit te kunnen hervatten. Het is duidelijk dat er absoluut geen sprake is van onwil bij de moeder, enkel onmacht. De moeder en de vader erkennen dat [minderjarige] nu niet teruggeplaatst kan worden bij de ouders aangezien zij nog moeten werken aan hun problematiek, maar zouden graag willen dat [minderjarige] dan bij de zus van de vader wordt geplaatst. Zo kan [minderjarige] binnen haar netwerk en cultuur blijven. Door en namens de moeder wordt daarom verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van vier maanden, met aanhouding van het overige, zodat in de komende vier maanden onderzoek kan worden gedaan naar een mogelijke plaatsing bij de zus van de vader.
4.3.
Door de pleegvader is ter zitting naar voren gebracht dat het erg goed gaat met [minderjarige] bij de pleegouders. De pleegouders zullen echter niet kunnen dienen als perspectiefbiedend pleeggezin voor [minderjarige] , omdat zij [minderjarige] hebben opgenomen als onderdeel van een crisismaatregel, en de pleegouders ook ouder worden, waardoor zij haar niet meer tot haar 18e kunnen opvoeden. De pleegouders zijn wel bereid voor [minderjarige] te zorgen tot er een structurele oplossing is gevonden, zodat voorkomen kan worden dat zij vaak wordt overgeplaatst.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
De ouders erkennen dat zij door hun eigen situatie en problematiek [minderjarige] niet de zorg en aandacht kunnen bieden die zij nodig heeft, en dat het daarom voor [minderjarige] op dit moment niet mogelijk is om bij hen te wonen. De ouders zijn het ook eens met de opvoedvisie. [minderjarige] verblijft bij een liefhebbend pleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelt. [minderjarige] zal hier echter niet langdurig kunnen blijven. Daarom is het noodzakelijk dat er een perspectiefbiedende plek voor haar gevonden wordt. De ouders hebben de wens dat [minderjarige] in het familienetwerk van de vader zal opgroeien. Voorafgaand aan de zitting heeft de advocaat van de moeder een uitgebreide brief van de zus van de vader, [naam 1] , ingediend waarin zij zich beschikbaar stelt om (langdurig) de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Nu deze kans van een mogelijke plaatsing in [minderjarige] ’s familienetwerk zich aandient, is het van belang dat dit eerst onderzocht wordt. De pleegvader heeft ter zitting ook aangegeven dat het van belang is dat er een structurele oplossing komt en dat de pleegouders tot die tijd nog voor [minderjarige] kunnen zorgen. De kinderrechter ziet daarom aanleiding de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van vier maanden, met aanhouding van het overige deel van het verzoek. In deze periode kan de opvoedsituatie bij de zus van de vader onderzocht worden, en kan dit worden meegenomen in het onderzoek naar de opvoedvisie van [minderjarige] . De kinderrechter benadrukt dat het in [minderjarige] haar belang is dat alle betrokkenen zich zullen inzetten om dit onderzoek mogelijk te maken en om op een constructieve wijze de samenwerking voort te zetten.
5.3.
Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van vier maanden en de behandeling van het verzoek voor het overige aanhouden tot een nader te bepalen zitting. De kinderrechter verzoekt daarbij de gecertificeerde instelling om
uiterlijk twéé wekenvoor die zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen, met daarin informatie over de het onderzoek naar de netwerkplaatsing bij de familie van de vader, en de geüpdatete opvoedvisie.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 13 november 2025;
6.2.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 13 november 2025, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de vader, de moeder en haar advocaat, de pleegouders, en de zus van de vader [naam 1] als informant, dienen te worden opgeroepen;
6.3.
verzoekt de gecertificeerde instelling om
uiterlijk twéé wekenvoor de nader te bepalen zitting een schriftelijke update, over hetgeen in 5.2. is overwogen, aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025 door mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 24 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.