ECLI:NL:RBDHA:2025:13596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
24/6475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen openbaarmakingsverzoek met betrekking tot naheffingsaanslagen parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn op een openbaarmakingsverzoek beoordeeld. Eiser had op basis van de Wet open overheid (Woo) verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de naheffingsaanslagen parkeerbelasting in de jaren 2021 tot en met 2023. Het primaire besluit van 24 januari 2023, waarin een deel van de gevraagde informatie werd verstrekt, werd later herroepen door verweerder op 17 mei 2024, die besloot om meer informatie openbaar te maken. De rechtbank constateert echter dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd welke uitzonderingsgronden van toepassing zijn op de documenten die niet zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de zoekslag van verweerder niet zorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigden: R. de Jong en W.F.P. Beelen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder op het openbaarmakingsverzoek.
1.1.
Met het primaire besluit van 24 januari 2023 heeft verweerder beslist op het verzoek dat eiser heeft ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo). Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 mei 2024 het primaire besluit van 24 januari 2023 herroepen en besloten om meer informatie openbaar te maken.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overgelegde documenten.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft met zijn Woo-verzoek aan de gemeenteraad verzocht om openbaarmaking van:
alle stukken die de gemeenteraad heeft gebruikt bij het vaststellen van de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting in 2021, 2022 en 2023;
alle stukken die dienen ter onderbouwing van de kostenposten die de gemeenteraad, het college of de ambtenaar die daarvoor verantwoordelijk is, bij de berekening van de hoogte van de kosten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft betrokken;
alle stukken waaruit een opgave van de overheadkosten die de gemeente in het algemeen maakt en waaruit de verhouding daarvan met de personeelskosten blijkt;
een opgave van het aantal opgelegde en geraamde naheffingsaanslagen in de jaren 2018, 2019, 2020, 2021, 2022 en het geraamde aantal voor het jaar 2023;
het aantal beschikkingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften of boetes op grond van de Wet bestuurlijke boete overlast openbare ruimte dat door parkeercontroleurs van de gemeente, al dan niet met behulp van een scanauto, aanvankelijk is geraamd en uiteindelijk is opgelegd in de jaren 2018, 2019, 2020, 2021, 2022 en het geraamde aantal voor het jaar 2023.
2.1.
Verweerder heeft een deel van de gevraagde informatie met het primaire besluit verstrekt. Met de beslissing op bezwaar heeft verweerder het advies van de Commissie bezwaarschriften (de Commissie) overgenomen en het Woo-besluit herroepen. Verweerder heeft verschillende documenten alsnog (gedeeltelijk) aan eiser verstrekt, waarbij verweerder vermeld heeft dat hij, conform het advies van de Commissie, de geheime en bedrijfsgevoelige informatie onleesbaar heeft gemaakt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder doet ten onrechte een beroep op artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt namelijk niet dat het gaat om informatie die vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. Uit het advies van de Commissie lijkt eerder te kunnen worden afgeleid dat het gaat om concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo. In dat geval had verweerder gelet op artikel 5.1, derde lid, van de Woo uitdrukkelijk moeten motiveren waarom openbaarmaking van de verzochte informatie achterwege blijft. Als verweerder wel een beroep heeft willen doen op artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo, dan heeft verweerder ten onrechte hele pagina’s van bijvoorbeeld de uitvoeringsovereenkomst met ParkeerService niet verstrekt. Tot slot staat bij de weggelakte onderdelen niet genoemd op grond van welke uitzonderingsgrond deze onderdelen niet zijn verstrekt. Alleen het verwijzen in de beslissing op bezwaar naar de in het advies van de Commissie genoemde uitzonderingsgrond volstaat niet als motivering. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 april 2008. [1]
Wat zijn de regels?
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder de zoekslag zorgvuldig verricht?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zoekslag niet zorgvuldig heeft verricht. De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
5.1.
Op de zitting is gebleken dat van het stuk ‘CONCEPT Aanbieding Pilot Scanauto voor ParkeerService (Alphen aan den Rijn)’ van 12 maart 2019 alleen de pagina’s 1, 7 en 8 van de in totaal 14 pagina’s aan eiser zijn verstrekt. Verweerder heeft toegelicht dat er niets bewust is weggelaten, maar hij kon op de zitting geen antwoord geven op de vraag of hij beschikt over de resterende pagina’s, en zo ja, waarom deze niet zijn verstrekt.
5.2.
Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan bij de beoordeling van een Wooverzoek voldoende inzichtelijk moet maken hoe het de zoekslag heeft verricht. Die zoekslag moet ook zorgvuldig zijn. [2] In dit geval heeft verweerder geen afdoende motivering kunnen geven voor de ontbrekende pagina’s. De zoekslag is daarmee onvoldoende zorgvuldig geweest. Het bestreden besluit kan vanwege strijd met artikel 3:2 van Awb niet in stand blijven en moet worden vernietigd.
Heeft verweerder de uitzonderingsgronden van de Woo juist toegepast?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd welke uitzonderingsgronden op welke (passages van) documenten van toepassing zijn.
6.1.
In het bestreden besluit is vermeld dat verweerder ‘geheime en bedrijfsgevoelige informatie’ onleesbaar heeft gemaakt, zonder dat daarbij is verwezen naar een concrete uitzonderingsgrond van de Woo en zonder nadere aanduiding van de relevante (passages van) documenten. Daarmee heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd welke informatie met een beroep op welke uitzonderingsgrond van de Woo is uitgezonderd van openbaarmaking.
6.2.
In zijn verweerschrift in bezwaar stelde verweerder dat artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo van toepassing is en daarom niet alle informatie waarom is verzocht, kan worden verstrekt. In beroep heeft verweerder daar twee uitzonderingsgronden uit de Woo aan toegevoegd. Zo stelt verweerder in zijn verweerschrift in beroep dat, als het volgens de rechtbank niet gaat om vertrouwelijke informatie, dan artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Woo van toepassing is. In dat geval weegt het belang van het beschermen van de bedrijfsgevoelige informatie volgens verweerder zwaarder dan het belang van openbaarmaking van de gegevens. Daarnaast voert verweerder in zijn verweerschrift in beroep aan dat ook artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woo is toegepast. Ook stelt verweerder in dat verweerschrift voor het eerst dat er pagina’s zijn gelakt omdat deze niet binnen de reikwijdte van het verzoek vallen.
6.3.
Niet alleen is deze aangepaste motivering te laat, want voor het eerst in beroep gegeven, ook is de motivering onvoldoende. Verweerder heeft namelijk niet per (passage van ieder) document inzichtelijk gemaakt welke uitzonderingsgrond van toepassing is. [3] Verweerders stelling dat uit de context van de documenten duidelijk wordt welke weigeringsgrond is toegepast, vormt onvoldoende motivering. Op de zitting heeft verweerder verder toegelicht dat hij vanwege problemen met de software niet per document kon vermelden welke uitzonderingsgrond is toegepast. Inmiddels beschikt verweerder over software waarmee dat wel mogelijk is. Gebrekkige software ontslaat verweerder echter niet van zijn verplichting om per (onderdeel van een) document te vermelden op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Verweerder had deze motivering eventueel handmatig kunnen toevoegen. Alleen wanneer dit zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen kan daarvan worden afgezien.
6.4.
Het bestreden besluit is dus niet deugdelijk gemotiveerd in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het bestreden besluit kan dus ook om die reden niet in stand blijven en moet worden vernietigd.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn?
7. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. [4] Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt van de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per halfjaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
7.1.
Verweerder heeft het bezwaarschrift op 1 maart 2023 per e-mail ontvangen en daarop beslist met het bestreden besluit van 17 mei 2024. Het bezwaarschrift was bij verweerder in de spamfolder beland en is daardoor niet direct in behandeling genomen. Tot de datum van deze uitspraak zijn (afgerond) 29 maanden verstreken. Het voorgaande leidt tot een overschrijding van de redelijke termijn met 5 maanden en daarmee tot een vergoeding van € 500,-.
7.2.
De overschrijding is volledig toe te rekenen aan verweerder. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 500,-.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf een beslissing te nemen over het Woo-verzoek van eiser. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
9.1.
Voor zover verweerder in het nieuw te nemen besluit op bezwaar een beroep wil doen op artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woo, zal hij nader moet motiveren waarom het gegevens betreft die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. De toelichting die verweerder tot nog toe heeft gegeven, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft erop gewezen dat op 14 december 2023 in de algemene ledenvergadering van de Coöperatie ParkeerService door de leden is besloten tot geheimhouding van stukken die worden verstrekt ten behoeve van de Algemene ledenvergadering. Deze afspraak dateert echter van ná het Woo-verzoek. Uit de overgelegde ‘Notitie geheimhouding stukken ALV’ blijkt bovendien slechts in meer algemene zin dat veel van de documenten die door de coöperatie aan haar leden ter beschikking worden gesteld bedrijfsgegevens betreft die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld (artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c) dan wel dat het gaat om andere concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f). Het gaat dus niet zonder meer om stukken die vertrouwelijk zijn meegedeeld.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.461,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 mei 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid
Artikel 5.1
1. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de openbaarmaking van deze persoonsgegevens of deze persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt;
e. nummers betreft die dienen ter identificatie van personen die bij wet of algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven als bedoeld in artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de levenssfeer maakt.
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere landen en staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen, in geval van milieu-informatie slechts voor zover de informatie betrekking heeft op handelingen met een vertrouwelijk karakter;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. de bescherming van andere dan in het eerste lid, onderdeel c, genoemde concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens;
g. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;
h. de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage;
i. het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
3. Indien een verzoek tot openbaarmaking op een van de in het tweede lid genoemde gronden wordt afgewezen, bevat het besluit hiervoor een uitdrukkelijke motivering.
[…]

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9089.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:367, r.o. 5.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3571, r.o. 14.
4.Als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).