ECLI:NL:RBDHA:2025:13622

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
NL:TZ:2500670:R-RK en NL:TZ:2500671:R-RK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een problematische schuldensituatie met VGZ Zorgverzekeraar en andere schuldeisers

In deze zaak hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan hun schuldeisers, waaronder VGZ Zorgverzekeraar en [bedrijf]. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bevinden zich in een problematische schuldensituatie met een totale schuldenlast van € 70.906,46 aan 17 schuldeisers. Ondanks hun voorstel om een nulaanbod te doen, hebben niet alle schuldeisers ingestemd, wat hen noopte om de rechtbank om een dwingende regeling te vragen. De rechtbank heeft op 22 juli 2025 besloten om het verzoek toe te wijzen, waarbij werd vastgesteld dat de schuldbemiddeling correct was uitgevoerd door de gemeente Den Haag en dat het onredelijk was voor de schuldeisers om het aanbod te weigeren. De rechtbank heeft benadrukt dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] het maximaal haalbare voorstel hebben gedaan, gezien hun arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor begeleiding gedurende 18 maanden. De rechtbank heeft ook de belangen van de schuldeisers afgewogen en geconcludeerd dat de meerderheid van de schuldeisers met het aanbod heeft ingestemd, wat de beslissing om het dwangakkoord op te leggen ondersteunt. Het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) is afgewezen, omdat het dwangakkoord werd toegewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: NL:TZ:2500670:R-RK & NL:TZ:2500671:R-RK
vonnis van 22 juli 2025
in de zaak van
[naam 1],
geboren op [geboortedag 1] 1966 te [geboorteplaats] ,
en
[naam 2] ,
geboren op [geboortedag 2] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ;
hierna: de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ,
tegen
Naamloze vennootschap VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
hierna: VGZ
[bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [bedrijf] ,
[naam 3] en [naam 4] ,
adres houdende te [plaats] ,
vertegenwoordigd door RienG Gerechtsdeurwaarders,
hierna: [naam 3] en [naam 4] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bevinden zich in een problematische schuldensituatie. Zij hebben een voorstel gedaan aan hun schuldeisers, waarbij de vordering door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 70.906,46 aan 17 schuldeisers. Het is de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Den Haag hebben zij voor het laatst op 28 mei 2025 een schuldregeling aangeboden (nulaanbod). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers 0% wordt aangeboden, tegen kwijtschelding van hun vorderingen.
1.2.
VGZ is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben een schuld aan VGZ van € 9.011,83, dat is 12,7% van de totale schuldenlast.
1.3.
[bedrijf] is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben een schuld aan [bedrijf] van € 4.556,92, dat is 6,4% van de totale schuldenlast.
1.4.
[naam 3] en [naam 4] zijn ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben een schuld aan [naam 3] en [naam 4] van € 20.676,44, dat is 29,2% van de totale schuldenlast.
1.5.
De overige 14 schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.6.
Om tot een oplossing voor hun schulden te komen hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats willen zij dat de rechtbank verweersters dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, willen zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zijn behandeld op de zitting van 21 juli 2025. Op deze zitting verschenen:
- de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ,
- [naam 5] , schuldhulpverlener van de gemeente Den Haag,
- [naam 6] , gemeente Den Haag,
- [naam 7] , gemeente Den Haag,
- [naam 8] , VGZ Zorgverzekeraar,
- [naam 9] , VGZ Zorgverzekeraar,
- [naam 10] , [bedrijf] .
2.2.
[naam 3] en [naam 4] zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.
2.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verweerschrift van VGZ van 16 juli 2025

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] stellen dat het onredelijk is dat verweersters het aanbod niet aanvaarden. Volgens de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden en kunnen zij niet meer aanbieden dan zij hebben gedaan.
3.2.
VGZ stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om – kort samengevat – de volgende redenen. VGZ wijst een minnelijke schuldregeling zonder afloscapaciteit niet af, maar VGZ wil de vordering pas na 18 maanden kwijtschelden, op voorwaarde dat er geen nieuwe achterstanden ontstaan gedurende deze periode. Door deze aanpak wordt gegarandeerd dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] passende begeleiding ontvangen. Hierdoor wordt de kans op een duurzame schuldenvrije toekomst volgens VGZ vergroot.
[bedrijf] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling – om kort samengevat – de volgende redenen. [bedrijf] stelt zich op het standpunt dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] de auto niet bij hem hadden moeten aanbieden, als zij op dat moment al wisten dat zij de factuur niet konden betalen. De heer [bedrijf] heeft bovendien als zelfstandig ondernemer een groot belang bij volledige betaling van zijn vordering.
[naam 3] en [naam 4] hebben hun standpunt niet kenbaar gemaakt aan de rechtbank.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal de verzoeken van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] om een dwangakkoord op te leggen toewijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat verweersters weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Den Haag. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen (van een (groot) deel) van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoekers(s) zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] aan hun schuldeisers hebben gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet mogelijk. Het gedane aanbod is gebaseerd op een uitkering uit hoofde van de Participatiewet. Zowel de heer [naam 1] als de mevrouw [naam 2] zijn op basis van een medische keuring volledig arbeidsongeschikt bevonden. Uit het medisch rapport van 10 maart 2025 blijkt dat herstel ook niet meer mogelijk is. Een hogere afloscapaciteit valt dus ook niet te verwachten.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De vorderingen van verweersters tezamen bedragen met 48,3% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt aan de ene kant mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat verweersters hebben geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan dus het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeisers het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. In dit geval is van belang dat de meerderheid van de schuldeisers (namelijk 14 van de 17 schuldeisers), die samen (ruim) 51% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wél met de aangeboden regeling hebben ingestemd.
4.8.
Gelet op de duurzame arbeidsongeschiktheid van de heer [naam 1] en van mevrouw [naam 2] is ook in de WSNP geen enkele uitkering aan de schuldeisers te verwachten, terwijl toepassing van de WSNP wel tot hoge kosten zou leiden.
Argumenten van VGZ en [bedrijf]
4.9.
VGZ heeft aangevoerd dat zij alleen instemt met finale kwijting van haar vordering nadat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] gedurende 18 maanden begeleiding hebben ontvangen van schuldhulpverlening én er in die periode geen nieuwe betalingsachterstanden bij VGZ zijn ontstaan. Alleen op deze manier is, aldus VGZ, verzekerd dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] passende begeleiding ontvangen en betalingsproblemen in de toekomst worden voorkomen.
4.10.
De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van VGZ dat schuldhulpverlening gedurende een periode van 18 maanden noodzakelijk is om te komen tot ander betaalgedrag, zodat schulden in de toekomst worden voorkomen. Ter zitting is vanuit de schuldhulpverlening verzekerd dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] gedurende 18 maanden begeleiding ontvangen. Zo is vanaf 23 februari 2024 sprake van budgetbeheer, waardoor de vaste lasten maandelijks en op tijd worden voldaan. Er zijn, aldus de schuldhulpverlening, geen nieuwe schulden ontstaan en het contact met schuldhulpverlening verloopt goed. Na 18 maanden, dus vanaf 23 augustus 2025, volgt een uitstroomgesprek en wordt in goed overleg toegewerkt naar afronding van budgetbeheer en zelfredzaamheid. Aansluitend wordt gedurende een half jaar nazorg verleend door de schuldhulpverlening. Nu sprake is van structurele en langdurige begeleiding, waardoor terugval in schulden is voorkomen, mag van VGZ worden verlangt dat zij reeds nu instemt met de voorgestelde schuldenregeling. Haar verweer wordt derhalve verworpen.
4.11
De rechtbank begrijpt dat [bedrijf] graag ziet dat zijn volledige vordering wordt voldaan. Uit het voorgaande volgt echter dat sprake is van onvoldoende afloscapaciteit om op de bestaande schulden iets te kunnen afbetalen. Ter zitting heeft de heer [naam 1] voorts aangegeven dat het nooit zijn bedoeling is geweest om de rekening van [bedrijf] niet te voldoen. Hij ging er drie jaar geleden vanuit dat hij ander werk zou vinden en daarmee de rekening zou kunnen betalen. Door tal van klachten is de heer [naam 1] echter arbeidsongeschikt verklaard en is deze wens niet uitgekomen. Gelet hierop is de rechtbank van mening dat het belang van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bij een schuldenvrije toekomst zwaarder weegt dan het belang van de heer [bedrijf] bij volledige betaling van zijn vordering. De voorgestelde schuldenregeling zal derhalve ook dwingend aan de heer [bedrijf] worden opgelegd.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.12.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord zal worden toegewezen, hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] geen belang meer bij hun verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Die verzoeken zullen daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt VGZ Zorgverzekeraar, [naam 3] en [naam 4] , en [bedrijf] in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst de verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is een beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.