Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
Zitting
Overwegingen
Vooraf
affirmanti incumbit probatiogeldt. Ter inkleuring van deze bewijslast heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in
Timishev t. Ruslandgeoordeeld dat het aan, in dit geval belanghebbende, is om aan te tonen dat sprake is van ongelijke behandeling tussen hem en de
comparator. [2] Het is vervolgens aan, in dit geval de heffingsambtenaar, om aan te tonen dat de ongelijke behandeling gerechtvaardigd was. [3] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien vrijwel uitsluitend de heffingsambtenaar kennis heeft van de in geschil zijnde feiten. [4] De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om te oordelen dat er een
comparatoris, nu de vastgestelde WOZ-waarde van de woning lager is dan de vastgestelde WOZ-waarden van de (al dan niet identieke) door belanghebbende aangedragen objecten. Er is dan ook geen sprake van analoge of relevante, vergelijkbare gevallen, die het beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen staven. Het beroep op artikel 1 Twaalfde Protocol EVRM faalt reeds om die reden.
Dwangsom
O. van Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.