ECLI:NL:RBDHA:2025:13652
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake visum voor kort verblijf
In deze zaak hebben eisers op 29 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun bezwaar tegen de weigering van de minister van Asiel en Migratie om hen een visum voor kort verblijf te verlenen. Op 7 februari 2024 heeft de minister laten weten geen bezwaar meer te hebben tegen de afgifte van een visum voor eisers. Vervolgens hebben eisers hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was.
De rechtbank overweegt dat eisers op grond van artikel 8:41 van de Awb griffierecht moeten betalen. In deze zaak bedraagt het griffierecht € 187. Eisers zijn op 15 februari 2024 en bij aangetekende brief van 15 maart 2024 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen binnen vier weken. De rechtbank stelt vast dat eisers het griffierecht niet hebben betaald en geen redenen hebben gegeven voor dit verzuim. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die erop wijzen dat het verzuim niet aan eisers kan worden toegerekend.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.