ECLI:NL:RBDHA:2025:13699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/09/657779 / FA RK 23-8814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, co-ouderschapsregeling en alimentatiekwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2012 zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben. De man heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, kinderalimentatie en partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw vastgesteld, maar de rechtbank heeft ook een co-ouderschapsregeling goedgekeurd waarbij de kinderen om de week bij de man en de vrouw verblijven. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 271,- per maand per kind, met ingang van 14 februari 2024, en de partneralimentatie op € 170,- per maand. Daarnaast heeft de rechtbank de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld, waarbij de waarde van verschillende vermogensbestanddelen, zoals onroerend goed en aandelen, in de verrekening zijn betrokken. De rechtbank heeft bepaald dat de man de waarde van het appartement en de aandelen in zijn onderneming moet laten taxeren, en dat de partijen de kosten van de kinderen en de alimentatieverplichtingen moeten delen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8814 (echtscheiding) en FA RK 24-2028 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/657779 (echtscheiding) en C/09/663340 (verdeling)
Datum beschikking: 6 juni 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 1 december 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.P. Heeren in Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.M. van Wijk in Delft.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van de vrouw;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken;
  • het bericht van 14 maart 2024 van de man;
  • het bericht met bijlagen van 9 april 2025 van de vrouw;
  • het bericht met bijlagen van 10 april 2025 van de man;
  • het bericht met bijlage van 22 april 2025 van de man.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in een gesprek met de kinderrechter hun mening kenbaar gemaakt. [minderjarige 1] heeft daarnaast op 9 april 2025 een brief gestuurd naar de kinderrechter.
Op 23 april 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man bijgestaan door zijn advocaat en [naam 1] ;
  • de vrouw bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Door de advocaat van de man zijn pleitnotities overgelegd.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • de berichten van 7 mei 2025 van de man en de vrouw;
  • de berichten van 9 mei 2025 van de man en de vrouw.
Op 6 mei 2025 is een tweede brief van [minderjarige 1] ontvangen, die gelet op de goede procesorde buiten beschouwing wordt gelaten

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [dag] 2012 in [plaats 1] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] .
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over de kinderen.
  • Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende dat zij elke gemeenschap van goederen uitsluiten met een finaal verrekenbeding.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat zij:
primair:een weekend per veertien dagen bij de vrouw zijn van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen,
subsidiair: in de even weken van maandag na school (15:00 uur) tot maandag naar school bij de vrouw zullen zijn, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
  • vaststelling van kinderalimentatie door de vrouw aan de man te betalen van primair
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte van de echtscheiding – op dit moment nog verweer tegen het verzochte, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat zij week om week bij de ene en de andere ouder verblijven met een wisseling op maandagmiddag uit school (15:00 uur) alsmede verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte;
  • vaststelling van kinderalimentatie door de man aan de vrouw te betalen van € 344,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 861,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid – ontbreken ouderschapsplan
De rechtbank overweegt dat partijen geen ouderschapsplan hebben ingediend zoals vereist is op grond van artikel 815 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Toch zal de rechtbank de verzoeken tot echtscheiding beoordelen, omdat afdoende is gebleken dat het partijen na pogingen niet gelukt is om op punten ten aanzien van de zorg voor de kinderen tot overeenstemming te komen.
Inhoudelijke beoordeling
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
HoofdverblijfplaatsOp de zitting heeft de man ingestemd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De man verzoekt een zorgregeling vast te leggen waarbij de kinderen om het weekend bij de vrouw zijn. De kinderen hebben recent tegen de man aangegeven dat zij minder bij de vrouw willen zijn waardoor de man zijn verzoek heeft aangepast. Tot op heden wordt uitvoering gegeven aan een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen in de even weken bij de vrouw zijn en in de oneven weken bij de man met als wisselmoment de maandag na school om 15:00 uur.
De vrouw voert verweer. Partijen geven al langere tijd uitvoering aan een week op week af regeling en dit verloopt over het algemeen goed. De vrouw verzoekt dan ook deze regeling vast te leggen. Een weekendregeling is in haar ogen niet in het belang van de kinderen, zeker niet nu al ruim 2,5 jaar de zorg wordt gedeeld door de ouders.
De rechtbank heeft voorafgaande aan de zitting met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. Beide kinderen hebben zichtbaar last van de huidige situatie en de spanningen bij hun moeder. De kinderen hebben in dat verband onverbloemd aangegeven dat zij minder bij hun moeder willen zijn. Bij hun moeder ervaren zij spanning, waaronder ook ongemak door het nadrukkelijk met moeder shoppen, terwijl zij bij hun vader structuur en ontspanning ervaren. Met andere woorden: als de keuze op dit moment aan de kinderen zou zijn, dan zouden zij achter de door de man primair verzochte weekendregeling staan.
De rechtbank komt, mede gelet op het verhandelde ter zitting, tot een andere beslissing. De wens van de kinderen is helder en begrijpelijk, maar de rechtbank acht het voor de verdere ontwikkeling van de meisjes wenselijk dat zij meer dan alleen één weekend in de twee weken bij hun moeder zijn. Daarbij is duidelijk dat de moeder zal moeten bewegen richting de kinderen en zij zich in hen moet gaan verplaatsen (in plaats van te blijven in haar weerstand richting de vader), hetgeen ook in kan houden dat zij moet accepteren dat de kinderen, in ‘haar’ week naar de man willen. In dat verband is besproken dat de rechtbank de week op week af regeling zal handhaven, met dien verstande dat dit inhoudt dat de kinderen in de week van de vrouw in ieder geval bij de vrouw zullen (avond)eten en slapen. De vrouw zal de kinderen dus los van het avondeten en het slapen de ruimte moeten geven om naar de man gaan.
De rechtbank komt mede tot deze beslissing omdat zij aanneemt dat deze beslissing bij de vrouw tot rust zal leiden, die haar moederrol zal versterken en haar de kracht geeft om vooruit te kijken en in overleg met de man de verantwoordelijkheid voor gezamenlijk ouderschap weer vorm te geven. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw haar toezegging dat zij met de man het overleg zal normaliseren, bijvoorbeeld met hulpverlening zoals ouderschaps-bemiddeling/Parallel Solo Ouderschap, gestand doet. De rechtbank merkt op dat ook uiterlijkheden, zoals het normaal begroeten van de man, daarbij van belang zijn.
Vakanties en feestdagen
De vrouw heeft in productie 2 van het verweerschrift een voorstel tot verdeling van de vakanties gedaan. De man kan zich grotendeels in deze verdeling vinden, maar kan in week 33 en 34 in de zomervakantie niet vrij zijn in verband met de vakantie van zijn personeel in de Patisserie. Op de zitting hebben daarom de afspraak gemaakt om vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte te verdelen. De rechtbank zal dit vastleggen in het dictum omdat niet gebleken is dat het belang van de kinderen zich hier tegen verzet.
Brief aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2]Tegelijkertijd met de beschikking zal de kinderrechter aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een brief sturen, waarin de beslissing aan hen wordt uitgelegd. In die brief is het volgende opgenomen:
Beste [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
Wij hebben met elkaar gesproken over hoe het nu met jullie gaat nadat jullie ouders uit elkaar zijn gegaan. Ik heb ook een brief van [minderjarige 1] gekregen. Na ons gesprek heb ik met jullie ouders gesproken op de rechtbank. In deze brief wil ik jullie vertellen wat ik met jullie ouders heb besproken en wat ik heb besloten. De tweede brief van [minderjarige 1] was geschreven na de zitting met jullie ouders, dus die kon ik niet met jullie ouders bespreken.
Ik mag daar als rechter dan geen uitspraak op doen.
Zoals jullie al vertelden is jullie moeder nog heel gespannen en verdrietig. Ook voor jullie vader is het een moeilijke situatie. Jullie ouders houden allebei veel van jullie. Ik heb jullie moeder verteld dat jullie de spanning bij haar niet fijn vinden en dat jullie daarom liever meer tijd bij jullie vader willen zijn, bijvoorbeeld één weekend in de twee weken. Jullie vinden het shoppen te veel en [minderjarige 1] wil graag gewoon bij jullie vader kunnen werken in het weekend.
De situatie waarin jullie nu zitten is moeilijk. Dit komt niet door jullie, maar door jullie ouders. De scheiding heeft jullie hele gezin op zijn kop gezet. Ik hoop dat de beslissing over de scheiding rust zal brengen, zodat er weer structuur en ontspanning voor jullie kan komen.
Mijn beslissing voor jullie is dat jullie de ene week bij jullie vader zijn en de andere week bij jullie moeder, maar wel zo dat jullie in de week van je moeder ook bij je vader langs kunnen wanneer je dat wilt – het avondeten en slapen doen jullie dan bij je moeder. Andersom, in de week van de vader, geldt dat ook.
Dit is dus niet wat jullie graag wilden. Waarom heb ik dan zo besloten?
Een scheiding is voor ieder gezin ingrijpend en soms heel heftig. Dan kost het tijd om weer tot rust te komen. Die periode van onrust is natuurlijk altijd te lang.
Ik heb jullie wens voor een weekendregeling dan ook begrepen als een oplossing voor dit moment – omdat de onrust jullie nu te veel wordt. Alleen, een rechter moet niet alleen denken over een oplossing voor het hier en nu, maar voor een langere periode. Voor jullie ontwikkeling is het belangrijk dat jullie niet maar vier dagen in de maand bij jullie moeder zijn.
Na het gesprek met jullie ouders heb ik er vertrouwen in dat jullie ouders, en dus ook jullie moeder, weer naar de toekomst kunnen kijken en zij samen voor jullie rust en structuur kunnen bieden. Dat gebeurt niet van het ene op het andere moment, helaas, maar ik ben ervan overtuigd dat jullie ouders dat kunnen, en daar hebben jullie ook recht op.
Nog even iets speciaal voor [minderjarige 2] . Ik denk dat je nu heel boos en verdrietig bent. Je hebt me verteld dat als je om de week naar je moeder moet, dat je dan gaat weglopen. En als je dan nu dit leest - of van je ouders al wat had gehoord – dan heb je misschien het gevoel dat je niet serieus wordt genomen. Ik heb bij mijn beslissing natuurlijk ook aan jou gedacht. Daarom heb ik met jullie ouders besproken dat jullie in de week van jullie moeder ook naar jullie vader kunnen als jullie dat willen – het eten en slapen doen jullie dan bij jullie moeder. Zo weet iedereen waar hij of zij aan toe is. Hopelijk is het snel zo dat jullie, als jullie een hele week bij je moeder zijn, het gewoon fijn en rustig hebben. Maar voor het geval je je vader mist kan je dus ook tussendoor naar je vader.
Tot slot hebben jullie ouders gezegd dat zij gaan werken aan het maken van betere afspraken. Zo heeft jullie moeder aan mij gezegd dat zij jullie vader weer gaat groeten op straat. Dit is een goed begin.
Ik hoop dat jullie mijn beslissing begrijpen en ik wens jullie een goede toekomst.
Met vriendelijke groet,
De kinderrechter
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum te bespreken. De rechtbank overweegt dat uit artikel 1:402 eerste lid BW volgt dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat vanaf het moment dat de vrouw een verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie heeft ingediend, de man rekening had kunnen houden met een te betalen bijdrage. De rechtbank acht het in dit geval dan ook redelijk om de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van indiening van dat verzoek, te weten 14 februari 2024.
Behoefte van de kinderen
De hoogte van de behoefte van de kinderen is tussen partijen in geschil. De rechtbank zal daarom de behoefte vaststellen. Bij het bepalen van de behoefte hanteert de rechtbank de uitgangspunten zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie en de daarbij behorende ‘Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen’.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen worden bepaald ten tijde van het huwelijk.
Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. Partijen zijn eind oktober 2023 feitelijk uit elkaar gegaan, zodat de rechtbank zal rekenen met de tarieven van 2023-II.
Voor de berekening van het NBI van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van
€ 66.000,- bruto in 2023, zoals blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2023.
Tussen partijen is in geschil of daarnaast moet worden uitgegaan van de huurinkomsten van het appartement aan de [adres 1] in [plaats 2] . De man stelt zich op het standpunt dat hier geen rekening mee moet worden gehouden omdat op grond van de huwelijkse voorwaarden inkomsten uit vermogen niet onder het besteedbaar inkomen vallen waar partijen tijdens het huwelijk de kosten van de huishouding van betaalde. De vrouw betwist dit. Zij is van mening dat de huurinkomsten ten goede kwamen van het gezinsinkomen en stelt dat de netto huurinkomsten € 1.000,- per maand bedragen.
De rechtbank is van oordeel dat de huurinkomsten ten tijde van het huwelijk moeten worden aangemerkt als besteedbaar inkomen van partijen. De rechtbank zal daarom rekening houden met – conform de man overlegde productie 33 overeenkomstige bedragen – de huurinkomsten van het appartement van € 885,- per maand, minus de Vereniging van Eigenaren (Vve) bijdrage van € 45,- per maand en de onroerendezaakbelasting (ozb) van (220 / 12 =) afgerond € 19,- per maand. De rechtbank zal verder rekening houden met een bedrag aan onderhoud van het appartement van € 50,- per maand. In totaal leidt dat tot een bedrag van € 771,- per maand aan huurinkomsten waarmee rekening wordt gehouden.
De man stelt zich daarnaast op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met de premie lijfrenten van € 788,- per jaar en premie arbeidsongeschiktheid van € 4.587,- per jaar, zoals volgt uit de aangifte inkomstenbelasting 2023. Volgens de man is dit noodzakelijk omdat hij ondernemer is en deze voorzieningen zelf moet regelen. De vrouw betwist dit. De rechtbank zal rekening houden met de premie arbeidsongeschiktheid van
€ 4.587,- per jaar omdat de man zelf in zijn premies moet voorzien. De rechtbank zal geen rekening houden met de premie lijfrenten, nu deze kapitaalvorming een keuze van de man zelf is.
Verder stelt de man dat hij gedurende het huwelijk een onderhoudsbijdrage betaalde voor zijn zoon [naam 3] van € 400,- per maand plus extra kosten voor vakanties, vliegtickets en feestjes waardoor neer kwam op een bijdrage van € 590,- per maand. De vrouw heeft op de zitting laten weten dat de man inderdaad een bedrag aan kinderalimentatie voor [naam 3] betaalde. Zij betwist echter dat de extra kosten dermate hoog waren dat rekening moet worden gehouden met een totaal bedrag van € 590,- per maand.
De rechtbank zal rekening houden met een bedrag van € 450,- per maand. De rechtbank komt hiertoe omdat de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [naam 3] € 400,- per maand was zoals blijkt uit de overlegde productie 15 van de man. Als extra kosten zal de rechtbank een bedrag van € 50,- hanteren, nu zij dat redelijk acht gelet op de stukken en hetgeen besproken op de zitting. Het bedrag van totaal € 450,- per maand komt daarmee in mindering op het netto besteedbaar gezinsinkomen.
Verder houdt de rechtbank rekening metde volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens, berekent de rechtbank het NBI van de man op
€ 4.572,- per maand.
Voor de berekening van het NBI van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van
€ 46.000,- bruto per jaar.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op
€ 2.931,- per maand.
Het NBGI van partijen bedraagt (4.572 + 2.931 =) € 7.503,- per maand minus de onderhoudsbijdrage van [naam 3] van € 450,- per maand leidt dit tot een NBGI van (4.572 + 2.931 – 450 =) € 7.053,- per maand.
Op basis van de ‘Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen’ gevoegd bij het ten aanzien van twee kinderen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, minus € 450,- levert dit een behoefte van de kinderen op van € 1.460,- per maand in 2023. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van de kinderen € 1.551,- per maand, te weten afgerond € 776,- per kind per maand.
Draagkracht
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de behoefte van de kinderen.
De rechtbank volgt daarbij het Rapport Alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun draagkracht. Het bedrag aan draagkracht in 2024 wordt vastgesteld aan de hand van de formule: 70% (NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,-).
Draagkracht van de man
Tussen partijen is geschil van welk inkomen moet worden uitgegaan bij de bepaling van de draagkracht van de man. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man een jaarinkomen van € 90.000,- bruto aan zichzelf kan uitkeren. De man is voor 100% directeur-grootaandeelhouder (DGA) van Cum Laude Holding B.V. die 100% van de aandelen bezit in Patisserie [bedrijf 1] B.V waardoor de man zelf zijn inkomen kan bepalen. Volgens de vrouw heeft de man zich tijdens het huwelijk steeds een inkomen van € 66.000,- bruto per jaar uitgekeerd zodat het gezin nog recht had op toeslagen. De man voert verweer en geeft aan dat door de stijgende personeelskosten en de grondstof prijzen (cacao) de winst enorm onder druk staat. Volgens de man is dit ook zichtbaar in de jaarcijfers. Het is daardoor niet mogelijk om zichzelf een hoger salaris uit te keren dan de € 66.000,- bruto per jaar dat hij nu ontvangt, omdat de man reserves moet behouden om toekomstige stijgende kosten of tegenvallers te kunnen opvangen.
De rechtbank acht het gelet op de stijgende personeelskosten in alle sectoren en de onbestreden stijging van de chocoladeprijzen niet onaannemelijk dat de winst van de patisserie is gedaald. De man heeft op de zitting nader toegelicht dat hij de stijgende kosten niet tot nauwelijks heeft doorberekend in de prijzen, wat zichtbaar is in de jaarcijfers.
De rechtbank overweegt verder dat onbetwist is dat de man al een paar jaar een inkomen van € 66.000,- bruto aan zichzelf uitkeert. De rechtbank acht het op zijn minst redelijk – gelet op de inflatie van de afgelopen jaren – dat de man zijn inkomen hier enigszins op aanpast. De rechtbank zal daarom aan de hand van de consumentenprijsindex (CPI) van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) de inflatie berekenen en de inflatiecorrectie vermeerderen met het huidige inkomen van de man. Het CPI in 2023 was 124,98 en het CPI in 2025 is 130,60. De formule voor inflatiecorrectie is het inkomen van 2023 x (CPI 2025 / CPI 2023) wat leidt tot een bedrag van 66.000 x (130,60 / 124,98 =) afgerond € 68.968,- bruto per jaar. De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de man dus een jaarinkomen van € 68.968,- bruto hanteren. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met hetzelfde bedrag aan premie arbeidsongeschiktheid van € 4.587,- per jaar.
Net als bij de behoefte zal de rechtbank rekening houden met huuropbrengsten van het appartement aan de [adres 1] van € 771,- per maand. De man betaalt geen onderhoudsbijdrage meer voor [naam 3] , zodat de rechtbank bij de draagkracht van de man daar geen rekening meer mee zal houden.
Tot slot zijn partijen het niet eens over de aflossing van de schuld aan de aannemer van totaal € 47.481,61. De man stelt dat hij hiertoe maandelijks € 771,- aflost en dat hier rekening mee moet worden gehouden bij zijn draagkracht. De vrouw stelt dat deze schuld is ontstaan door de verbouwing aan de echtelijke woning. Nu de echtelijke woning, conform de huwelijkse voorwaarden, volledig in eigendom is van de man en de vrouw slechts kort nog in de woning heeft gewoond na de verbouwing, is de vrouw van mening dat deze schuld buiten beschouwing moet worden gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat van de man verwacht kan worden dat hij zijn spaartegoeden zal aanwenden om deze schuld aan de aannemer te voldoen, te meer nu een verbouwing bijdraagt aan waardevermeerdering van de echtelijke woning die volledig zijn eigendom is. In het kader van de kinderalimentatie zal daar dan ook geen rekening mee worden gehouden (bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden wel).
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Gelet op de hierboven vastgestelde ingangsdatum, zal de rechtbank rekenen met de tarieven van 2024-I.
Uitgaande van bovenstaande gegevens, berekent de rechtbank het huidige NBI van de man op € 4.543,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt € 1.337,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
Tussen partijen is in geschil wat de hoogte van de te verwachten winst uit onderneming zal zijn. De man stelt dat uit de stukken van de vrouw blijkt dat zij zichzelf tot doel heeft gesteld om een winst uit onderneming van € 50.000,- per jaar te generen. Als dit niet meer mogelijk is ligt het volgens hem op de weg van de vrouw om dit te onderbouwen met stukken. De vrouw betwist het door de man gestelde bedrag. Zij is van mening dat dit niet meer haalbaar is in verband met de echtscheiding en de zorgregeling. Daarnaast loopt de eigen onderneming van de vrouw niet zo goed als gehoopt waardoor een hogere winst niet haalbaar is.
De rechtbank overweegt dat de vrouw onvoldoende met stukken heeft onderbouwd waarom zij de door de man gestelde winst uit onderneming van € 50.000,- per jaar niet kan verdienen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij in de week dat de kinderen bij haar zijn niet althans beperkt kan werken.
Gelet op het bovenstaande, zal de rechtbank rekenen met een winst uit onderneming van
€ 50.000,- bruto per jaar.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende kortingen:
  • de zelfstandigenaftrek;
  • de MKB-winstvrijstelling;
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
  • het kindgebonden budget;
  • de alleenstaande ouderkop.
Verder zijn partijen het niet eens of voor de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening moet worden gehouden met een forfaitair woonbudget of van de werkelijke woonlasten. De vrouw stelt dat haar werkelijke woonlasten € 1.750,- per maand zijn en dat het niet mogelijk is om een woning te huren voor een lagere prijs. De man stelt dat uit de huurovereenkomst blijkt dat de huur van de woning van de vrouw € 1.650,- per maand bedraagt. Daarnaast is de man van mening dat de vrouw onvoldoende inkomen heeft voor een dergelijke huurwoning.
De rechtbank is van oordeel dat beide partijen hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd. De vrouw zal voor de huur van haar appartement het woonbudget moeten aanwenden.
Uitgaande van bovenstaande gegevens, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op
€ 4.281,- per maand en de draagkracht van de vrouw op € 1.209,- per maand.
Zorgkorting
Gelet op de co-ouderschapsregeling en de uitgangspunten van het Rapport Alimentatienormen, zal de rechtbank een zorgkorting van 35% hanteren. De behoefte van de kinderen is € 1.551,- per maand, waardoor de zorgkorting (0,35 x 1.551 =) € 544,- per maand bedraagt.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk (1.337 + 1.209 =) € 2.546,- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man: 1.337 / 2.546 x 1.551 = 815
het eigen aandeel van de vrouw: 1.209 / 2.546 x 1.551 = 710
samen 1.551
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 815,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 737,- per maand voor de vrouw.
Rekening houdend met de hiervoor vastgestelde zorgkorting van € 544,- per maand, moet de man aan de vrouw een kinderalimentatie betalen van (815 – 544 =) € 271,- per maand.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van 14 februari 2024 een kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen van € 271,- per maand, te weten € 136,- per kind per maand.
Aanhechten beschikkingDe rechtbank heeft berekeningen gemaakt van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen. Deze berekeningen zijn aan de beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
PartneralimentatieBehoefteDe vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud en dat voor het berekenen van de huwelijksgerelateerde de Hofnorm moet worden gehanteerd. De man betwist dat de vrouw behoefte heeft en stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw haar behoefte niet heeft onderbouwd. Subsidiair is hij van mening dat hij geen draagkracht heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft gesteld dat zij niet kan voorzien in haar eigen levensonderhoud en heeft dit op de zitting nader toegelicht. De rechtbank zal de vrouw daarom ontvangen in haar verzoek, en overgaan tot de inhoudelijke beoordeling.
De rechtbank zal de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de Hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde conform de richtlijn van de Expertgroep Alimentatie vastgesteld op 60% van het NBGI ten tijde van het uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen.
In het kader van de kinderalimentatie heeft de rechtbank het NBGI van partijen berekend op € 7.503,- per maand in 2023. Hierop dienen de kosten van de kinderen van € 1.460,- per maand in 2023 nog in mindering te worden gebracht. De huwelijksgerelateerde behoefte wordt vervolgens overeenkomstig de hofnorm vastgesteld op € 3.626,- per maand in 2023. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 4.101,- per maand.
Aanvullende behoefte
Tussen partijen is in geschil of de vrouw een aanvullende behoefte heeft. De rechtbank zal daarom beoordelen in hoeverre de vrouw zelf in haar behoefte kan voorzien door het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in mindering te brengen op de hiervoor berekende netto behoefte van € 4.101,- per maand.
De rechtbank houdt bij de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw rekening met dezelfde uitgangspunten zoals hiervoor vermeld in het kader van de kinderalimentatie, minus het te ontvangen kindgebonden budget. Dit betekent dat de aanvullende behoefte van de vrouw (4.101 – 3.544 =) € 557,- netto per maand bedraagt. Dit is € 1.092,- bruto per maand.
Draagkracht manDe rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van een inkomen zoals hiervoor in het kader van de kinderalimentatie is overwogen. Uitgaande van deze gegevens berekent de rechtbank het NBI van de man op € 4.543,- per maand. Op grond van het voorgaande bedraagt de draagkrachtruimte van de man € 1.910,- per maand. Hiervoor is 60% beschikbaar voor partneralimentatie, wat neerkomt op € 1.146,- per maand.
Op dit bedrag wordt het hierboven berekende aandeel van de man in de kosten van de kinderen van € 841,- per maand in mindering gebracht. De man heeft daarmee een draagkracht van € 331,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op een bedrag van € 525,- per maand.
Inkomensvergelijking
Om te bepalen of de man door voldoening van partneralimentatie niet in een nadeliger financiële positie komt te verkeren dan de vrouw heeft de rechtbank een inkomensvergelijking gemaakt.
Uit de inkomensvergelijking volgt dat de man bij een bedrag van € 170,- bruto per maand aan partneralimentatie een gelijk te besteden vrije ruimte overhoudt. Aangezien dit bedrag lager ligt dan het bedrag dat volgt uit de draagkrachtberekening van de man, zal de rechtbank de inkomensvergelijking volgen.
Conclusie en ingangsdatum
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vaststellen op € 170,- per maand. De rechtbank zal op grond van artikel 1:157 lid 6 BW de partneralimentatie vaststellen met ingang van de datum van deze echtsscheidingsbeschikking.
Aanhechten beschikking
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Partijen hebben op 26 november 2012 huwelijkse voorwaarden opgemaakt. In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden hebben zij afgesproken dat elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap wordt uitgesloten. Krachtens artikel 3.1 van de huwelijkse voorwaarden zal bij echtscheiding worden verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan.
Door deze bepaling in de huwelijkse voorwaarden ontstaat er geen goederenrechtelijke gemeenschap maar een pseudo-gemeenschap (een ‘alsof gemeenschap’). Dit betekent dat niet kan worden verdeeld maar dat moet worden verrekend. De omvang van de pseudo-gemeenschap moet conform hetgeen in artikel 3.1 onder c van de huwelijkse voorwaarden is bepaald worden vastgesteld per 1 december 2023 (de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding). De rechtbank moet vervolgens vaststellen of een van partijen in het kader van het finale verrekenbeding een bedrag aan de ander moet betalen.
Hiernaast kan de rechtbank de goederen verdelen die partijen in mede-eigendom hebben en dus een eenvoudige gemeenschap betreffen.
Artikel 3.1 van de huwelijkse voorwaarden luidt – voor zover van belang – :
a.
Bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. Deze verrekening blijft achterwege als na de waardering van het bedrijf van een van de echtgenoten als hierna vermeld blijkt dat het bedrijf een negatieve waarde of nihilwaarde heeft.
Buiten de verrekening blijft:
  • De waarde van dat wat door erfrecht of gift door de echtgenoten is verkregen met de vruchten daarvan. De aan deze verkrijging verbonden schulden blijven ook buiten de verrekening. De waarde van dat wat ervoor in de plaats is gekomen blijft ook buiten de verrekening voor zover niet verkregen door betaling met andere middelen.
  • De waarde van de goederen en schulden die op grond van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek buiten de gemeenschap vallen. Dit geldt niet voor de waarde van oudedagsvoorzieningen, niet zijnde de pensioenrechten, zoals lijfrente en kapitaalverzekeringen, omdat deze door de echtgenoten niet als verknocht in de zin van artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt voor deze verrekening.
  • De waarde van de aan echtgenoot [de man] voornoemd toebehorende aandelen in het kapitaal van Cum Laude Holding B.V. statutair gevestigd in [plaats 2] , feitelijk adres [adres 2] , [postcode] [plaats 2] , ingeschreven in het handelsregister onder nummer [nummer 1] , welke waarde door de echtgenoten wordt vastgesteld op zevenhonderdvijftigduizend euro (€ 750.000,00) daarbij is uitgegaan van de intrinsieke waarde van eenhonderd-drieënnegentigduizend negenhonderd zesentachtig euro (€ 193.986,00) vermeerderd met een aan die aandelen verbonden good-will, met dien verstande echter dat bij de waardebepaling van de aandelen de waarde van de ten name van de vennootschap staande registergoederen buiten beschouwing is gebleven en daarbij mitsdien niet in aanmerking is genomen. Deze opgave geeft weer wat de waarde is van de aandelen bij het begin van het huwelijk.
  • De aan echtgenoot [de man] toebehorende woning gaan de [adres 2] te [plaats 2] . Ook de bij het begin van het huwelijk op die woning bestaande hypothecaire geldlening blijf buiten de verrekening.
  • Het spaartegoed van de echtgenote [de vrouw] ten tijde van het begin van het huwelijk, bedragende vijfentwintigduizendeuro (€ 25.000,00).
  • Het spaartegoed alsmede de beleggingen van de echtgenoot [de man] ten tijde van het begin van het huwelijk, bedragende vijfentwintigduizend vijfhonderd euro (€ 25.500,00) respectievelijk tweeduizend euro (€ 2.000,00).
Eenvoudige gemeenschap
De inboedel
De vrouw stelt dat de inboedel al reeds tussen partijen is verdeeld. De man heeft dit bevestigd. De rechtbank stelt daarom vast dat er niets meer te beslissen valt.
Te verrekenen vermogen
Partijen hebben in deze procedure de volgende vermogensbestanddelen gesteld die (eventueel) bij de verrekening dienen te worden betrokken:
het appartement aan de [adres 1] in [plaats 2] ,
de saldi op de bankrekeningen,
de auto’s,
e aandelen in Cum Laude Holding B.V.
de horlogeverzameling van de man,
het spaargeld van [minderjarige 2] ,
diverse schulden van de man.
Ad. a – het appartement aan de [adres 1] in [plaats 2]Tussen partijen is in geschil of het appartement aan de [adres 1] binnen het te verrekenen vermogen valt.
De man stelt zich op het standpunt dat hij een schenking van zijn ouders heeft ontvangen van € 100.000,- waardoor hij heeft kunnen aflossen op de hypotheek van de echtelijke woning aan de [adres 2] in [plaats 2] . Deze woning is volledig in eigendom van de man en is middels huwelijkse voorwaarden uitgesloten van de verrekening. De man voert aan dat door deze schenking er hypotheekruimte is vrijgekomen waardoor hij het appartement aan de [adres 1] heeft kunnen kopen. Het appartement is hierdoor (in)direct verkregen door de verkregen schenking en valt daarmee buiten het te verrekenen vermogen.
De vrouw voert verweer en stelt dat uit het Kadaster volgt dat het appartement aan de [adres 1] niet belast is met een hypotheek. De man heeft de schenking aangewend voor het aflossen van de hypotheek van de echtelijke woning aan de [adres 2] . Dit is een keuze van de man geweest maar door het ontstaan van de extra hypotheekruimte is het appartement aan de [adres 1] tijdens het huwelijk gekocht. De vrouw stelt zich daarom op het standpunt dat de taxatiewaarde in zijn geheel in de verrekening tussen partijen moet worden betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat het appartement geheel binnen het te verrekenen vermogen valt en overweegt daartoe als volgt. De man heeft met de schenking van zijn ouders niet het appartement aangekocht. De man heeft hiermee afgelost op de hypotheek op de echtelijke woning aan de [adres 2] . Daarnaast is voor de rechtbank aannemelijk, en niet danwel onvoldoende bestreden, dat met de lagere schuldpositie op de woning aan de [adres 2] de bank bereid is gebleken om een tweede hypotheek op de [adres 2] te vestigen, ten behoeve van de aankoop van het appartement. De rechtbank overweegt dat uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat de enige hypotheek die buiten het te verrekenen vermogen valt, de hypotheek is die aanwezig was voorafgaand aan het huwelijk, te weten de eerste hypotheek op de echtelijke woning. De door de man tweede afgesloten hypotheek op de echtelijke woning aan de [adres 2] valt daarmee in het te verrekenen vermogen van partijen. De rechtbank gaat er daarbij aan voorbij dat uit de aangifte inkomstenbelasting 2023 van de man volgt dat de twee hypotheken zijn gekoppeld aan het appartement aan de [adres 1] , nu deze hypotheken zijn gekoppeld aan de echtelijke woning aan de [adres 2] , zoals volgt uit de overgelegde correspondentie van de Rabobank. Uit de brief van de Rabobank volgt duidelijk dat het gaat om een nieuwe, tweede hypotheek.
De rechtbank overweegt dat een andere benadering zou betekenen dat de man door de schenking zowel een lagere hypotheek heeft op de echtelijke woning aan de [adres 2] die aan hem ten goede komt als ook dat hij een lager te verrekenen vermogen aan zou dragen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat zowel het appartement als de tweede hypotheek in de verrekening worden betrokken. Ten aanzien van de waarde van het appartement acht de rechtbank de stelling van de man, dat een verhuurd appartement onder de huidige (fiscale) regelgeving een onaantrekkelijke investering is, niet onaannemelijk, mede gelet op de algemeen bekende ‘uitpondingsgolf’. Echter, voor de verrekening zal een waarde moeten worden gehanteerd. Dit betekent dat partijen het appartement per peildatum moeten laten taxeren in verhuurde staat. De vrouw zal daartoe drie makelaar-taxateurs voorstellen aan de man, waaruit de man er een kiest die de taxatie zal uitvoeren. Partijen dienen bij de verrekening vervolgens van deze waarde uit te gaan.
Ad. b – de saldi op de bankrekeningen
De vrouw stelt dat het ondernemingsvermogen van haar eigen bedrijf ( [bedrijf 2] ) en het overige spaartegoed op haar bankrekeningen niet uitkomen boven het bedrag van € 25.000,- dat is vastgelegd in de huwelijkse voorwaarden, waardoor het niet in het te verrekenen vermogen valt. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw een spaartegoed heeft van minimaal € 38.145,53,-. Volgens hem is het ondernemingsvermogen overgemaakt van een spaarrekening naar een zakelijke bankrekening. De vrouw zou naast de ING rekeningen ook rekeningen hebben bij andere banken zoals SNS, Knab, Money you en in het verleden OHRA.
De rechtbank gaat voor de saldi van de bankrekeningen van de vrouw uit van de rekeningen zoals deze zijn opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting 2023, zoals volgt uit productie 11 pagina 5 van de vrouw. Het gaat hierbij om drie rekeningen, te weten: [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] . Gelet op het totale saldi van deze berekeningen van € 1.136,- en het ondernemingsvermogen van [bedrijf 2] van € 17.138,- is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat het in de huwelijkse voorwaarden afgesproken grensbedrag bereikt is. Dit betekent dat het spaarsaldo van de vrouw niet bij de verrekening zal worden betrokken.
De man voert ten aanzien van de saldi van zijn bankrekeningen het volgende aan.
Uit producties 22 en 24 volgen de saldi van de bank- en spaarrekeningen van de man:
  • betaalrekening [rekeningnummer 4] met saldo € 22.636,43 minus spaargeld [naam 3] van
  • spaarrekening [rekeningnummer 5] met saldo € 1.976,99,
  • spaarrekening [rekeningnummer 6] met saldo € 31.015,-
  • beleggingsverzekering Aegon met saldo € 24.849,33 minus waarde latente belasting van 37%, bedraagt het resterende saldo €15.655,08
De rechtbank overweegt dat uit de huwelijkse voorwaarden blijkt dat een spaartegoed van de man van € 25.500 buiten het te verrekenen vermogen valt. Gelet op de saldi van de bankrekeningen zoals aangevoerd door de man, komt de rechtbank op een bedrag van
€ 60.419,47,- te verminderen met het spaartegoed van € 25.500,-. Dit leidt tot een totaal bedrag van € 34.919,47 dat aan de zijde van de man betrokken moet worden in de verrekening.
Ad. c – de auto’s
Partijen zijn het eens over de waarde van de Mazda van € 4.050,- op basis van de ANWB Koerslijst, en de waarde van de Volvo van € 7.750,- op basis van de inruilwaarde dat volgt uit de door de man in productie 20 overgelegde koopovereenkomst.
Ten aanzien van de Mustang hebben partijen afgesproken dat deze wordt getaxeerd, waarbij de vrouw de taxatiekosten voor haar rekening zal nemen. Partijen stellen daarbij allebei een taxateur voor, waaruit zij er samen één kiezen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad. d – de aandelen in Cum Laude Holding B.V.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de aandelen die de man houdt in Cum Laude Holding B.V. tot het te verrekenen vermogen behoren. De man en de vrouw verschillen echter van mening over de waarde van de aandelen. Deze waarde dient dus te worden bepaald. Zoals ter zitting besproken zal de rechtbank niet zelf een deskundige aanwijzen of kiezen.
Peildatum waardering aandelen
Als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de vermogensbestanddelen die moeten worden betrokken in de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, is vastgesteld de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 1 december 2023.
Persoon van de te benoemen deskundigeDe man en de vrouw zijn in de gelegenheid gesteld zich binnen twee weken na de mondelinge behandeling uit te laten over de te benoemen deskundige. Partijen zijn het in deze periode niet eens geworden. De rechtbank zal daarom een spoorboekje, conform voor een makelaar-taxateur gebruikelijk, vaststellen, in die zin dat de man drie deskundigen voorstelt waaruit de vrouw er een kiest. De deskundige zal een waardebepaling van de aandelen uitvoeren inclusief de waarde van het onroerend goed van Cum Laude Holding B.V. waarbij de rechtbank opmerkt dat ook het onroerend goed dat gedurende het huwelijk is aangekocht in de waardebepaling moet worden betrokken. Partijen dienen deze waardering te hanteren bij de verrekening.
Ad. e – de horlogeverzameling van de man
De man stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 2a van de huwelijkse voorwaarden kleding en sieraden toebehoren aan de echtgenoot die ze in gebruik heeft of tot wiens gebruik deze zij bestemd. De man heeft op de zitting nader toegelicht dat het gaat om twee horloges die hij heeft gekocht toen zoon [naam 3] nog geen 18 jaar oud was. De man schat daarbij de waarde op € 18.000,- per horloge. De vrouw voert verweer. Zij is van mening dat het gaat om een horloge collectie waarbij de door de man genoemde horloges in ieder geval een waarde van € 25.000,- per horloge vertegenwoordigen.
De rechtbank ziet gelet op de toelichting op de zitting, te weten dat het gaat om horloges die de man heeft aangekocht ter ere van het 15-jarig bestaan van de patisserie, geen aanleiding om de waardes van de horloges bij de verrekening te betrekken. De rechtbank is met de man van oordeel dat de horloges vallen onder artikel 2a van de huwelijkse voorwaarden.
Ad. f – het spaargeld van [minderjarige 2]
De rechtbank stelt voorop dat het spaargeld van [minderjarige 2] niet in de verrekening kan worden betrokken nu het gaat om spaargeld van een minderjarige. Partijen hebben echter op de zitting afspraken gemaakt over het spaargeld van [minderjarige 2] en de bankrekeningen van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] .
Uit de door de vrouw overlegde productie 19 blijkt dat de man € 12.904,75 van de spaarrekening van [minderjarige 2] gehaald. Besproken is dat de man dit bedrag zal terugstorten op de spaarrekening. Daarnaast hebben partijen afgesproken dat iedere ouder een aparte rekening opent voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarbij het spaartegoed wat tot op heden is gespaard door beide ouders bij helfte zal worden gedeeld. De vrouw wenst graag de huidige rekeningen te behouden vanwege de gunstige spaarrente van 1,9%. De man heeft hiermee ingestemd en zal voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een eigen rekening openen.
Schulden
De man stelt dat hij per peildatum van 1 december 2023 een schuld van € 41.107,- heeft aan Cum Laude Holding B.V. en een schuld aan de aannemer voor de verbouwing voor de echtelijke woning van € 47.481,61. De vrouw betwist niet het bestaan van de schuld aan Cum Laude Holding B.V..
Ten aanzien van de schuld aan de aannemer is zij van mening dat deze schuld volledig toekomt aan de man. De verbouwing is uitgevoerd aan de echtelijke woning vlak voordat de vrouw de woning heeft verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat de rekening-courant schuld van de man van € 41.107,- zoals volgt uit de door hem overlegde productie 12 moet worden betrokken in het te verrekenen vermogen, nu de vrouw het bestaan van deze schuld niet heeft betwist. Overigens zal deze schuld bij de waardering van de onderneming tevens gelden als vordering. De rechtbank is van oordeel dat ook de schuld aan de aannemer, die als zodanig niet wordt betwist, bij de verrekening dient te worden betrokken, mede omdat de rechtbank eerder heeft overwogen, bij de kinderalimentatie, dat de man geacht wordt uit zijn tegoeden de schuld te voldoen. Dat betekent dat de rechtbank ervanuit gaat dat de tegoeden navenant lager zijn.
Samenvatting verrekening
Het voorgaande brengt met zich dat de volgende waardes dienen te worden betrokken bij de verrekening:
  • de waarde van het appartement aan de [adres 1] in [plaats 2] , zoals te taxeren conform het spoorboekje in het dictum;
  • ter zake van de banksaldi van de man: € 34.919,47;
  • ter zake van de auto’s € 11.800,- (€ 4.050,- voor de Mazda en € 7.750,- voor de Volvo) te vermeerderen met de getaxeerde waarde van de Mustang;
  • de aandelen in Cum Laude Holding B.V., zoals te taxeren conform het spoorboekje in het dictum, verminderd met € 750.000,-;
  • de schuld van de man aan de aannemer ten belope van € 47.481,61,-
  • de schuld van de man in rekening-courant aan Cum Laude Holding B.V. van € 41.107,-
  • de waarde van tweede hypotheek op de [adres 2] in [plaats 2] (de delen met nummers [nummer 2] en [nummer 3] ) per peildatum.
Partijen zijn ingevolge de verrekening gerechtigd tot de helft van de waarde van het te verrekenen vermogen, welke verrekening de eigendom van de roerende en onroerende goederen, aandelen en aansprakelijkheden zoals boven genoemd onverlet laat, tenzij de onderneming van de man wordt gewaardeerd op nihil danwel een negatieve waarde. In het laatste geval blijft, ingevolge de huwelijkse voorwaarden verrekening achterwege.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [dag] 2012 in [plaats 1] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de even weken van maandag na school (15:00 uur) tot maandag naar school (in ieder geval tijdens het avondeten en de overnachting) bij de vrouw, en in de oneven weken van maandag na school (15:00 uur) tot maandag naar school (in ieder geval tijdens het avondeten en de overnachting) bij de man zullen zijn, ;
*
bepaalt dat de man en de vrouw de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte verdelen;
*
bepaalt de door de man, met ingang van 14 februari 2024, te betalen kinderalimentatie aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op € 271,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van deze beschikking een partneralimentatie van € 170,- per maand betaalt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt ten aanzien van de inboedel vast dat er niets meer te beslissen valt;
*
stelt de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden – onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – als volgt vast:
Partijen dienen te verrekenen op basis van het saldo van de waarden van de navolgende activa en passiva:
1. de waarde van het appartement aan de [adres 1] in [plaats 2] , vast te stellen als volgt:
  • de vrouw stelt binnen één maand na de datum van de echtscheidingsbeschikking drie onafhankelijke makelaar-taxateurs voor die bereid en in staat zijn het appartement te taxeren, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest.
  • partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van het appartement. Deze makelaar-taxateur zal de waarde vaststellen die in de verrekening dient te worden betrokken;
2. € 34.919,47 € 34.919,47 ingevolge de banksaldi van de man;
2. € 34.919,47 € 11.800,- ter zake van de auto’s, te vermeerderen met de waarde van de Mustang, te taxeren conform hetgeen in de overwegingen ter zake aangegeven;
2. € 34.919,47 de waarde van de aandelen van Cum Laude Holding B.V., welke waarde in dit verband wordt bepaald door een door partijen aan te wijzen onafhankelijke deskundige, in dier voege dat de man drie taxateurs/
valuatorsvoorstelt, waaruit de vrouw er één kiest, welke deskundige een oordeel moet geven over de waardering van de aandelen per datum 1 december 2023 (conform hetgeen in de overwegingen ter zake aangegeven), vervolgens te verminderen met € 750.000,-;
2. € 34.919,47 de schuld van de man van € 47.481,61 aan de aannemer;
2. € 34.919,47 de schuld van de man van € 41.107,- ter zake van de rekening-courant;
2. € 34.919,47 de waarde per de peildatum van de tweede hypotheek verbonden aan de [adres 2] in [plaats 2] (nummers [nummer 2] en [nummer 3] ).
Waarbij geldt dat indien de waardering van de aandelen van Cum Laude Holding B.V. zoals uitgevoerd door de deskundige door partijen gezamenlijk benoemd uitkomt op nihil danwel een negatieve waarde, de verrekening achterwege blijft.
*
bepaalt dat de man € 12.904,75 terug dient te storten op de spaarrekening van [minderjarige 2] . Het saldi op de bank- en spaarrekeningen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen de man en de vrouw bij helfte verdelen, waarbij de man twee aparte rekeningen zal openen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. A.I. Knops als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 juni 2025.