ECLI:NL:RBDHA:2025:13712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/09/664272 / FA RK 24-2507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling, kinderalimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2007 in Thailand zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, zorgregeling, kinderalimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man en vrouw hebben samen twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, en dat de zorgregeling in co-ouderschap zal plaatsvinden. De rechtbank heeft de kinderalimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 28,- per maand tot de verkoop van de echtelijke woning, en € 396,- per maand na de verkoop. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de echtelijke woning verkocht moet worden en de opbrengst verdeeld zal worden. De rechtbank heeft partijen verwezen naar Ouderschapsbemiddeling om de communicatie en verstandhouding te verbeteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2507 (echtscheiding) en FA RK 24-5365 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/664272 (echtscheiding) en C/09/670065 (verdeling)
Datum beschikking: 3 juli 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 4 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.C.M. van Lieshout in Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.E. Sondorp in Gouda.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van de vrouw;
  • het aanvullend verzoekschrift tevens verweer tegen de zelfstandige verzoeken;
  • het verweerschrift tegen het aanvullend verzoekschrift;
  • de brief van 24 april 2025 met bijlagen van de vrouw;
  • het bericht met bijlagen van 2 mei 2025 van de man;
  • het bericht met bijlagen van 6 mei 2025 van de vrouw.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in een gesprek met de kinderrechter zijn mening gegeven. De minderjarige [minderjarige 2] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Op 8 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw bijgestaan door haar advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum] 2007 in [plaats 3] (district Bankrak), Thailand.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Deze rechtbank heeft op 5 september 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
  • een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij partijen zorgdragen voor de kinderen in de echtelijke woning in de vorm van birdnesting:
week 1
- vanaf zondagavond 19:00/19:30 uur tot woensdagmiddag 14:00 uur de vrouw;
- vanaf woensdagmiddag 14:00 uur tot zondagavond 19:00/19:30 uur de man;
week 2
- vanaf zondagavond 19:00/19:30 uur tot woensdagmiddag 14:00 uur de vrouw;
- vanaf woensdagmiddag 14:00 uur tot vrijdagavond 19:00/19:30 uur de man;
- vanaf vrijdagavond 19:00/19:30 uur tot zondagavond 19:30 uur de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat ze in week 1 van woensdagmiddag 12:00 uur tot zondagavond 19:00/19:30 uur na het avondeten bij de man zijn, en in week 2 van woensdagmiddag 12:00 uur tot vrijdagavond 19:00/19:30 uur;
  • vaststelling van de vakanties- en feestdagen conform randnummer 37 van het aanvullend verzoekschrift;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 99,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • primair: voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel,
    subsidiair:als het voortgezet gebruik van woning aan de vrouw wordt toegekend, te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding aan de man dient te voldoen van € 615,69 per maand;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert – onder referte van de echtscheiding en de hoofdverblijfplaats – verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat ze de ene week van woensdag uit school tot zondagavond 19:00/19:30 uur bij de man zijn, en de andere week van woensdagmiddag uit school tot vrijdagavond 19:00/19:30 uur;
  • vaststelling van vakanties- en feestdagen conform productie 14 van de vrouw;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 270,- per kind, per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
  • voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal op grond van artikel 10:56 lid 1van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
De man stelt dat partijen na de scheidingsmelding door hem in 2023 een mediationtraject zijn gestart maar dat het ondanks het intensieve traject niet gelukt is om afspraken te maken. Daarna hebben partijen meermaals geprobeerd een ouderschapsplan op te stellen, maar dat is ook niet gelukt. De vrouw geeft aan dat er een bijna gereed ouderschapsplan ligt, maar dat partijen het op kleine punten niet eens kunnen worden. Zij betreurt dit, omdat zij vanwege het aanvragen van een urgentieverklaring een ouderschapsplan nodig heeft.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat partijen verschillende pogingen hebben gedaan om tot afspraken te komen over de kinderen maar dat dat door verschillende redenen niet is gelukt. De rechtbank overweegt dat het indienen van een ouderschapsplan een processuele eis is bij een verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Omdat de rechtbank in het hiernavolgende een beslissing zal nemen op de nog voorliggende geschilpunten rond de kinderen, zal zij voorbijgaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv en partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de Brussel II-ter verordening rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De rechtbank past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996) Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
De man stelt dat de ouders sinds oktober 2023 uitvoering geven aan een
co-ouderschapsregeling waardoor er geen sprake is van een hoofdverblijfplaats. In het licht van de kinderalimentatie en het bepalen van de alimentatiegerechtigde is de man tegelijkertijd van mening dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen dan bij de vrouw kan worden bepaald. De vrouw refereert zich aan het verzoek van de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en – gelet op de verzoeken van beide partijen – de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepalen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen Nederland is, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de Brussel II ter-verordening rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling). De rechtbank past op grond van artikel 15 HKBV 1996 Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat de co-ouderschapsregeling moet worden voortgezet omdat dit het meest in het belang van de kinderen is. Zij zijn het eens over de verdeling van de dagen, maar zijn het niet eens over het wisselmoment op de woensdag. De man stelt dat het wisselmoment om 12:00 uur moet zijn en de vrouw geeft aan dat de kinderen om 14:00 uur moeten wisselen. Voor de man is het wisselmoment van 12:00 uur makkelijker te combineren met werk. Volgens de vrouw past het wisselmoment van 14:00 uur meer bij de schooltijden van de kinderen.
De rechtbank overweegt dat een co-ouderschapsregeling niet hoeft te betekenen dat een gelijke verdeling van de zorg exact in tijd tot uitdrukking komt. De rechtbank heeft begrip voor het streven van partijen om de zorg zo gelijk mogelijk te verdelen, maar stelt voorop dat de beslissing van de rechtbank mede is ingegeven door praktische overwegingen voor wat betreft de verdeling van de zorgtaken. In dat licht zal de rechtbank bepalen dat het wisselmoment op woensdag uit school zal zijn en overweegt daartoe als volgt. [minderjarige 2] zit nog op de basisschool en [minderjarige 1] op de middelbare school. Voor de kinderen is het naar het oordeel van de rechtbank het meest duidelijk dat zij naar school gaan vanuit de ene ouder en dat zij na schooltijd naar de andere ouder gaan. Hierbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat de schooltijden op de middelbare school wisselen en het daardoor lastig is om een vaste tijd aan het wisselmoment te koppelen. De rechtbank is van oordeel dat wisselen uit school de meeste duidelijkheid geeft voor zowel de ouders als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In het geval dat de kinderen geen school hebben, zal er gewisseld worden op woensdag om 13:00 uur.
Ouderschapsbemiddeling
Beide ouders hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan Ouderschapsbemiddeling met als doel het verbeteren van de onderlinge verstandhouding en de communicatie. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het aan deze beschikking gehechte proces-verbaal van doorverwijzing. Dit proces-verbaal is al per e-mailbericht gezonden aan Enver voor deelname aan Ouderschapsbemiddeling en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking ook per post sturen naar Enver.
De rechtbank geeft aan partijen mee dat er lange wachttijden zijn voor bovenvermeld traject. Mochten zij in de tussentijd andere mogelijkheden zien om te werken aan de genoemde doelen, dan adviseert de rechtbank deze mogelijkheden – in afwachting van het Ouderschapsbemiddelingstraject – te benutten. De rechtbank zal de zaak niet aanhouden in afwachting van het verloop van het traject. Het verbeteren van de verstandhouding en de communicatie ligt in de handen van de ouders. De rechtbank geeft daarom een eindbeschikking af en benadrukt dat partijen de kans om deel te nemen aan voornoemd traject in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met beide handen moeten aangrijpen.
Vakanties en feestdagen
Partijen zijn het in grote lijnen eens over de verdeling van de vakanties en feestdagen maar verschillen van mening ten aanzien van het wisselmoment en het al dan niet doorlopen van de reguliere zorgregeling in sommige vakanties. De man stelt zich op het standpunt dat in de vakanties het wisselmoment op maandag om 09:00 uur moet zijn, met uitzondering van de zomervakantie. De vrouw voert verweer en stelt dat in de meeste vakanties het wisselmoment van de reguliere zorgregeling leidend moet zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij een aanvang van de zomervakantie vanaf vrijdag uit school worden partijen in staat gesteld om op vrijdagavond of zaterdagochtend op vakantie te gaan. Met het oog op de verhuur van diverse accommodaties vanaf zaterdag is de rechtbank van oordeel dat dit het meest praktische moment is. De rechtbank realiseert zich dat dit in de praktijk betekent dat één van de partijen in tijd met de kinderen wordt benadeeld in aansluiting op de vakantie. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat partijen dit in onderling overleg zullen compenseren.
Voor de overige vakanties geldt dat als wisselmoment 13:00 uur zal worden gehanteerd. De rechtbank is van oordeel dat dit wisselmoment rond lunchtijd is en daarom aansluit bij het wisselmoment bij de reguliere zorgregeling.
Concreet betekent dit dat de verdeling van de vakanties en feestdagen er als volgt uitziet:
- voorjaarsvakantie: reguliere zorgregeling loopt door met als wisselmoment woensdag om 13:00 uur;
- meivakantie: in de even jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw, in de oneven jaren andersom, met als wisselmoment vrijdag uit school en als er geen school is op vrijdag om 13:00 uur;
  • zomervakantie: in de even jaren de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man, in de oneven jaren andersom, met als wisselmoment vrijdag uit school en als er geen school is op vrijdag om 13:00 uur;
  • herfstvakantie: reguliere zorgregeling loopt door met als wisselmoment woensdag om 13:00 uur;
  • kerstvakantie: in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man, in de oneven jaren andersom, met als wisselmoment vrijdag uit school en als er geen school is op vrijdag om 13:00 uur. Ten aanzien van de kerstdagen geldt dat de kinderen één kerstdag bij de andere ouder verblijven, welke dag door de ouder wordt gekozen bij wie de kinderen in de eerste week verblijven;
  • Pasen: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Pinksteren: in de even jaren bij de vrouw, in de oneven jaren bij de man;
  • Vaderdag: bij de man tot na het avondeten, eventueel de avond ervoor ook al;
  • Moederdag: bij de vrouw tot na het avondeten, eventueel de avond ervoor ook al;
  • Koningsdag: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Sinterklaas: de reguliere zorgregeling loopt door;
  • verjaardagen kinderen: de reguliere zorgregeling loopt door waarbij de andere ouder in de gelegenheid wordt gesteld om het kind te feliciteren bij de ouder bij wie het kind op dat moment verblijft.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening is de Nederlandse rechter bevoegd om van de alimentatieverzoeken kennis te nemen. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Haags Protocol 2007 Nederlandse recht toepassen op de verzoeken met betrekking tot de kinderalimentatie, nu de onderhoudsgerechtigden ( [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) de gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Ingangsdatum
De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie vaststellen.
De rechtbank zal de datum van de beschikking, te weten 3 juli 2025, als ingangsdatum hanteren voor de vast te stellen kinderalimentatie. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat uit vaste jurisprudentie volgt dat terughoudend moet worden omgaan met het vaststellen van een alimentatieverplichting met terugwerkende kracht en de rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om een andere datum vast te stellen.
Behoefte van de kinderen
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen € 1.324,- per maand bedraagt in 2024. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte € 1.409,- per maand.
Draagkracht
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de behoefte van de kinderen. De rechtbank volgt bij het vaststellen van die verhouding de uitgangspunten in het Rapport Alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun draagkracht. De omvang van de draagkracht in 2025 wordt vastgesteld aan de hand van de formule: 70% (NBI – (0,3 x NBI + € 1.310). De rechtbank zal in het hiernavolgende de draagkracht van partijen vaststellen.
Draagkracht van de man
Partijen zijn het bij de berekening van de draagkracht van de man niet eens over de bijtelling van de auto en de vraag of er al dan niet rekening moet worden gehouden met de werkelijke woonlasten van de man.
De rechtbank zal conform het Rapport Alimentatienormen geen rekening houden met de bijtelling voor de auto van de zaak. Ten aanzien van de werkelijke woonlasten overweegt de rechtbank als volgt. In het bericht van 2 mei 2025 van de zijde van de man wordt een opsomming gegeven van de totale woonlasten (eigenaarslasten en gebruikerslasten) van afgerond € 1.408,- per maand. Gebleken is dat de man deze lasten volledig voor zijn rekening neemt en zal blijven nemen tot aan de verkoop van de woning. De rechtbank zal daarom tot aan de verkoop van de woning rekenen met de werkelijke woonlasten van de man van € 1.408,- per maand in plaats van het forfaitaire woonbudget. Gelet hierop, zal de rechtbank de draagkracht van de man berekenen aan de hand van twee periodes, te weten de eerste periode vanaf de datum van de beschikking tot aan de datum van de verkoop van de woning en de tweede periode vanaf de verkoop van de woning.
Periode I: 3 juli 2025 tot datum verkoop echtelijke woning
Bij het berekenen van de draagkracht van de man houdt de rechtbank rekening met een inkomen van € 5.080,- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantiegeld, zoals volgt uit de salarisstroken van januari en februari 2025.
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende ingehouden premies:
  • de pensioenpremie van € 422,- per maand;
  • de WIA premie van € 14,- per maand;
  • de WGA premie van € 22,- per maand.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De rechtbank berekent het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man daarmee op € 3.646,- per maand en de draagkracht van de man – rekening houdend met de werkelijke woonlasten – op € 650,- per maand.
Periode II: vanaf datum verkoop echtelijke woning
Voor de bepaling van de draagkracht van de man vanaf de datum van de verkoop van de echtelijke woning gaat de rechtbank eveneens uit van een bruto inkomen van € 5.080,- per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met dezelfde bedragen aan ingehouden premies alsmede de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Voor de periode vanaf de verkoop van de echtelijke woning zal de rechtbank het forfaitair woonbudget hanteren dat wordt berekend aan de hand van 30% van het NBI. Dit leidt tot een bedrag van € 1.094,- per maand.
Op basis van de hierboven genoemde uitgangspunten berekent de rechtbank het NBI van de man op € 3.646,- per maand en de draagkracht – berekend volgens de hiervoor weergegeven formule 70% (NBI – (0,3 x NBI + € 1.310) – op € 869,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
Tussen partijen is de draagkracht van de vrouw in geschil.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw verdiencapaciteit heeft en in staat is om 32 uur per week te werken voor een arbeidsinkomen van € 40.000,- bruto per jaar. De vrouw voert verweer. Op dit moment werkt zij 17 uur per week bij de kinderopvang in [plaats 1] . Volgens haar is het niet mogelijk om zomaar de uren uit te breiden dan wel een inkomen van € 40.000,- te generen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de vrouw zomaar 32 uur per week kan werken in de kinderopvang. De rechtbank is echter wel met de man van oordeel dat de vrouw enige verdiencapaciteit heeft – mede gelet op de leeftijd van de kinderen – en zal deze stellen op 24 uur per week. De rechtbank zal het (fictieve) inkomen berekenen aan de hand van het huidige inkomen van de vrouw dat volgt uit de salarisspecifcaties van februari en maart 2025.
Tijdens de voorlopige voorzieningen procedure heeft de man toegezegd zich uit te schrijven op het adres van de echtelijke woning, zodat de vrouw het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop zou ontvangen. Volgens de vrouw heeft de man zich nooit uitgeschreven op het adres waardoor zij veel geld is misgelopen.
De rechtbank overweegt dat uit haar alimentatieberekening volgt dat de vrouw recht heeft op € 5.272,- per jaar aan kindgebonden budget en € 3.389,- per jaar aan alleenstaande ouderkop. Dit leidt tot een totaalbedrag van € 9.114,- per jaar en afgerond € 439,- per maand. De rechtbank overweegt dat de man zich moet uitschrijven op het adres van de echtelijke woning conform de eerder gemaakte afspraak. Zolang de man niet is uitgeschreven op het adres van de echtelijke woning dienen partijen een afspraak te maken over de compensatie voor de vrouw daarvan.
Verder heeft de man aangevoerd dat de vrouw niet bijdraagt in de woonlasten van de echtelijke woning en dat in de berekening van haar draagkracht rekening mee moet worden gehouden. De vrouw heeft verweer gevoerd en aangegeven dat zij de kosten voor de kinderen heeft betaald de afgelopen periode. Zij is van mening dat deze kosten dan ook moeten worden meegenomen.
De rechtbank zal in de eerste periode aan de zijde van de vrouw niet met woonlasten rekenen, omdat de woonlasten volledig door de man worden gedragen. Daarnaast heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd welke kosten van de kinderen zij meer dan de man heeft voldaan. De rechtbank zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de vrouw – net als bij de man – uitgaan van dezelfde twee periodes. Vanaf de datum van de verkoop van de echtelijke woning zal de rechtbank bij de vrouw, net als bij de man, met het forfaitaire woonbudget van 30% van het NBI rekenen.
Periode I: 3 juli 2025 tot datum verkoop echtelijke woning
Bij de berekening van de draagkracht van de vrouw houdt de rechtbank rekening met een verdiencapaciteit van 22 uur. Uit de salarisspecificaties van februari en maart 2025 volgt dat de vrouw op dit moment – bij 17 uur werken – een parttime factor heeft van 47,22%. De parttime factor bij 22 uur werken bedraagt dan 22 / 36 = 0,61, afgerond 60%.
De rechtbank berekent het bruto inkomen van de vrouw op (3.541 x 0,6 =) afgerond
€ 2.125,- per maand.
Daarnaast volgt uit de salarisspecifcatie een ORT, een pensioenpremie en een bijdrage PAWW. Ten aanzien van de ORT overweegt de rechtbank dat de vrouw recht heeft op ORT van 1,1710% van € 20,10 dus op een bedrag van € 6,87. Het verschil in de parttime factor bedraagt (60 – 47,22) = 12,78. Dit betekent dat de vrouw recht heeft op een ORT van (1,1278 x 6,87 =) afgerond € 8,- per maand. Bij de pensioenpremie volgt uit de salarisspecificatie dat de vrouw recht heeft op 12,9% van € 1.224,- per maand dus € 157,93. Omgerekend is dit bij 24 uur per week een bedrag van (1,1278 x 157,93 =) afgerond € 178,- per maand. Tot slot volgt uit de salarisspecificatie dat de vrouw een bijdrage PAWW betaalt van 0,1% van € 1.694,93 dus € 1,69 per maand. Omgerekend bedraagt dit bij een werkweek van 24 uur een bedrag van (1,1278 x 1,69 =) afgerond € 2,- per maand.
Concreet zal de rechtbank dus rekening houden met een ORT van € 8,- per maand, ingehouden pensioenpremie van € 178,- per maand en een bijdrage PAWW van € 2,- per maand.
De rechtbank houdt verder rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
  • het kindgebonden budget;
  • de alleenstaande ouderkop.
Gelet op het hierboven overwogene ten aanzien van de woonlasten, rekent de rechtbank met werkelijke woonlasten van de vrouw van € 0,-.
De rechtbank berekent het NBI van de vrouw op € 2.888,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt daarmee in eerste periode € 1.105,- per maand.
Periode II: vanaf datum verkoop echtelijke woning
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw vanaf de datum van de verkoop van de echtelijke woning gaat de rechtbank uit van dezelfde inkomensgegevens, ingehouden premies en fiscale heffingskortingen als bij periode I.
De rechtbank houdt vanaf de datum verkoop echtelijke woning bij de vrouw rekening met het forfaitair woonbudget van 30% van het NBI, te weten € 866,- per maand.
Gelet op deze uitgangspunten, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 2.888,- per maand en de draagkracht van de vrouw in de tweede periode op € 498,- per maand.
Zorgkorting
Gelet op de hierboven vastgelegde co-ouderschapsregeling en de uitgangspunten van het Rapport Alimentatienormen, zal de rechtbank een zorgkorting van 35% hanteren. De behoefte van de kinderen is € 1.409,- per maand, waardoor de zorgkorting (0,35 x 1.409 =) € 494,- per maand bedraagt.
Gezamenlijke draagkracht
Periode I: 3 juli 2025 tot datum verkoop echtelijke woning
De rechtbank stelt de gezamenlijke draagkracht van de ouders vast op (650 + 1.105 =)
€ 1.755,- per maand.Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man: 650 / 1.755 x 1.409 = 522
het eigen aandeel van de vrouw: 1.105 / 1.755 x 1.409 = 887
samen 1.409
Van de totale behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt dus een gedeelte van € 522,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 214,- per maand voor rekening van de vrouw.
Rekening houdend met de hiervoor vastgestelde zorgkorting van € 494,- per maand, moet de man aan de vrouw een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betalen van (522 – 494 =) € 28,- per maand.
Periode II: vanaf datum verkoop echtelijke woning
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk (869 + 498 =) € 1.367,- per maand. Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 41,- per maand.
Omdat sprake is van een tekort van € 41,- per maand, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft van het tekort komt in mindering op de zorgkorting van de man, dus € 21,- per maand. Dit betekent dat nog sprake is van een zorgkorting van (494 – 21 =) € 473,- per maand.
Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt dan (869 – 473 =) € 396,- per maand, te weten € 198,- per kind per maand.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van de beschikking (3 juli 2025) tot de datum verkoop van de echtelijke woning een kinderalimentatie van € 28,- per maand moet betalen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 396,- per maand moet betalen met ingang van de datum van de verkoop van de echtelijke woning. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de vrouw, als alimentatiegerechtigde, gehouden is de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen te voldoen.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van de ouders. Deze berekeningen zijn aan de beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Rechtsmacht toepasselijk recht
De echtelijke woning is in Nederland gelegen. Op grond van artikel 4 lid 3 onder a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over de gedane verzoeken tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan geen van beide partijen toe te kennen maar het voortgezet gebruik te koppelen aan de zorgregeling. Hij voert daartoe aan dat het voor beiden lastig is om een eigen woning te vinden en dat de enkele omstandigheid dat de man een hoger inkomen heeft dat niet anders maakt.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat de huidige situatie waarbij partijen een birdnestingregeling uitvoeren in de echtelijke woning niet meer houdbaar is. De vrouw is daarnaast al vaak afgewezen voor huurwoningen en zij kan geen urgentieverklaring krijgen. Daarbij is de vrouw van mening dat doordat de man een hoger inkomen geniet, het voor hem eenvoudiger is om een nieuwe woonruimte te vinden. Gelet op dit alles verzoekt de vrouw het voortgezet gebruik van de woning aan haar toe te kennen.
De rechtbank overweegt dat beide partijen evenveel belang hebben bij het versnellen of vertragen van de verkoop van de echtelijke woning. De rechtbank zal daarom het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toekennen aan de partij bij wie de kinderen op dat moment zijn en koppelt daarmee het voortgezet gebruik aan de zorgregeling. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw niet toewijzen, omdat dit zou betekenen dat de man voorlopig niet in staat is om de zorgregeling uit te voeren en de rechtbank acht dat niet in het belang van de kinderen. De birdnestingregeling is weliswaar niet ideaal, maar het is de rechtbank onvoldoende gebleken dat sprake is van een onhoudbare situatie. Door het voortzetten van de huidige regeling hebben beide partijen belang bij een spoedige verkoop van de echtelijke woning.
Gebruiksvergoeding
De man stelt zich op het standpunt dat hij sinds het einde van de relatie van partijen de volledige woonlasten, zowel de eigenaarslasten als de gebruikerslasten, voldoet terwijl de vrouw de helft van de lasten voor haar rekening dient te nemen. Als het voortgezet gebruik van de woning (gedeeltelijk) aan de vrouw wordt toegekend, verzoekt de man een gebruiksvergoeding voor het gemis en genot van de woning op grond van artikel 3:169 BW.
De vrouw voert verweer. Zij stelt onvoldoende inkomsten te hebben om bij te dragen aan de woonlasten en stelt daarnaast dat zij bijdraagt aan de kosten voor de kinderen, waardoor deze bijdragen tegen elkaar weggestreept dienen te worden.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot het verkrijgen van een gebruiksvergoeding afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Bij de draagkracht van zowel de man als de vrouw is in het kader van de kinderalimentatie door de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de man de volledige woonlasten van € 1.408,- per maand voor zijn rekening neemt en dat de vrouw geen woonlasten heeft. Gelet hierop zal de rechtbank niet ook nog aan de man een gebruiksvergoeding toekennen.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Rechtsmacht toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5 lid 1 Verordening huwelijksvermogensstelsels).
De rechtbank gaat bij de bepaling van het toepasselijk recht uit van het volgende. Voor de bepaling welk verdrag dan wel verordening van toepassing is, dient te worden gekeken naar de huwelijksdatum. Nu het huwelijk is gesloten na 1 januari 1992 en vóór 29 januari 2019 – namelijk op 28 september 1993 – is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (HVV 1978) van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Omdat partijen geen rechtskeuze hebben uitgebracht vóór (artikel 3 HVV 1978) of
tijdens (artikel 6 HVV 1978) het huwelijk, moet het toepasselijk recht worden bepaald aan de hand van artikel 4 HVV 1978. Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2007 in Bangkok (district Bankrak), Thailand. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden zij de Nederlandse nationaliteit. Partijen hebben in Nederland hun eerste gemeenschappelijke huwelijksdomicilie. Het huwelijksvermogensregime wordt daarom beheerst door het Nederlandse recht.
Peildatum
Voor het vaststellen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 4 april 2024.
In de stukken wordt door zowel de man als de vrouw de peildatum van 29 maart 2024 gehanteerd. Op de zitting hebben partijen afgesproken dat zij deze datum als peildatum zullen hanteren. Als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen geldt de datum van verdeling, tenzij de man en de vrouw anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan moet worden afgeweken. Dit laatste is gesteld noch gebleken.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen:
de echtelijke woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in [plaats 2] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening;
de saldi op de bankrekeningen;
de saldi op de bankrekeningen van de kinderen;
e inboedel;
de vouwwagen en kampeerspullen;
de te ontvangen inkomstenbelasting 2022 – 2024.
Ad a – de echtelijke woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in [plaats 2] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening
Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning verkocht moet worden. De man heeft [makelaar] Makelaars in [plaats 2] voorgesteld als makelaar-taxateur. De rechtbank zal de vrouw in de gelegenheid stellen om te laten weten aan de man of zij daarmee akkoord gaat. Als dit niet het geval is, dient de vrouw drie onafhankelijke makelaar-taxateurs aan de man voor te stellen waarvan de man er één mag kiezen. Partijen zijn het erover eens dat vervolgens het zogenaamde spoorboekje moet worden gevolgd.
Tussen partijen is wel nog in geschil binnen welke termijn de woning geleverd moet worden aan een derde. De rechtbank zal bepalen dat binnen een termijn van drie maanden na de verkoop van de echtelijke woning deze goederenrechtelijk moet worden geleverd. De rechtbank is van oordeel dat dit een redelijke termijn is, waarmee partijen rekening kunnen houden vanaf het moment dat de woning te koop wordt aangeboden. De rechtbank zal deze afspraken in het dictum opnemen conform een (aangepast) spoorboekje.
Ad. b – de saldi op de bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke bank- en spaarrekeningen worden opgeheven en dat de saldi bij helfte moeten worden verdeeld per peildatum. Daarnaast behoudt ieder zijn/haar eigen bank- en spaarrekeningen onder verrekening van de helft van het saldo op de peildatum met de ander. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad. c – de saldi op de bankrekeningen van de kinderen
De man verzoekt de saldi op de bankrekeningen van de kinderen van totaal € 14.511,99 op de peildatum bij helfte te verdelen om daarna de bankrekeningen van de kinderen op te heffen. De man wil na de echtscheiding zelf sparen voor de kinderen in plaats van via een gezamenlijke rekening. De vrouw wil de bankrekeningen van de kinderen graag behouden en stelt voor een BEM-clausule toe te voegen.
De rechtbank constateert dat het gaat om de banksaldi van de rekeningen van de kinderen die niet tot het vermogen van partijen behoren en dus niet in de verdeling betrokken kunnen worden. De rechtbank kan derhalve niet beslissen op het verzoek van de man en zal het daarom afwijzen. Aan partijen geeft de rechtbank wel in overweging om inderdaad hetzij het saldo bij helfte te verdelen zodat iedere partij in eigen beheer verder kan sparen voor de kinderen hetzij een BEM-clausule aan de rekeningen toe te voegen. Voor beide opties is iets te zeggen. In beide gevallen kan de man stoppen met sparen op de gezamenlijke rekening en zelf twee eigen rekeningen openen voor de kinderen als hij dat zou willen.
Ad. d/e– de inboedel, de vouwwagen en de kampeerspullen
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel reeds verdeeld is, afgezien van de fotoboeken en de tenaamstelling van de auto. Partijen zijn het echter niet eens over de waarde van de inboedel. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de inboedelgoederen van de man een grotere waarde vertegenwoordigen dan die van haar.
Op de zitting hebben partijen besproken dat de fotoboeken met elkaar gedeeld gaan worden. De rechtbank zal daarnaast bepalen dat de man dient mee te werken aan de tenaamstelling van de auto. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te bepalen dat de man de vrouw een bepaalde vergoeding voor de inboedel moet betalen. De rechtbank overweegt in dat kader dat de vrouw haar stelling dat het gedeelte van de inboedel dat aan de man zal toekomen meer waarde vertegenwoordigt niet heeft onderbouwd. Ook overigens heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het deel van de man meer waard is dan het deel van de vrouw. Gelet hierop zal de rechtbank niet (de waarde van) de inboedel wegstrepen tegen (de waarde van) de vrouwwagen en de kampeerspullen, zoals de vrouw op de zitting opperde.
De rechtbank zal de vouwwagen en de kampeerspullen conform de overeenstemmende waarde toedelen aan de vrouw voor een waarde van € 1.500,- waarvan zij de helft aan de man dient te voldoen.
Ad. f – de inkomstenbelasting 2022 – 2024
De man stelt zich op het standpunt dat de teruggave van de inkomstenbelasting over de jaren 2022 t/m 2024 in de verdeling valt. Doordat partijen fiscaal partners waren heeft de man in 2022 € 0,- betaald maar de vrouw een bedrag van € 1.423,- ontvangen.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de jaren 2022 tot en met 2024 beide partijen gerechtigd zijn tot de helft van de (eventuele) teruggave van de inkomstenbelasting. De rechtbank kan echter niet vaststellen of deze teruggave al reeds bij helfte is verdeeld, omdat de rechtbank geen zicht heeft op de betalingsgegevens van partijen. Partijen hebben daartoe geen gegevens overgelegd, zodat de rechtbank enkel kan vaststellen dat partijen ieder gerechtigd zijn tot de helft van de teruggave. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum] 2007 in Bangkok (district Bankrak), Thailand;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als volgt bij de man en de vrouw zullen zijn:
week 1
  • vanaf zondagavond 19:00/19:30 uur (na het avondeten) tot woensdag naar school bij de vrouw;
  • vanaf woensdagmiddag uit school tot zondagavond 19:00/19:30 uur (na het avondeten) bij de man;

week 2

  • vanaf zondagavond 19:00/19:30 uur (na het avondeten) tot woensdag naar school bij de vrouw;
  • vanaf woensdagmiddag uit school tot vrijdagavond 19:00/19:30 uur (na het avondeten) bij de man;
  • vanaf vrijdagavond 19:00/19:30 uur (na het avondeten) tot zondagavond 19:00/19:30 uur (na het avondeten) bij de vrouw;
waarbij geldt dat als er geen school is op woensdag het wisselmoment zal zijn om 13:00 uur;
*
bepaalt de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen:
- voorjaarsvakantie: reguliere zorgregeling loopt door met als wisselmoment woensdag om 13:00 uur;
- meivakantie: in de even jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw, in de oneven jaren andersom, met als wisselmoment vrijdag uit school en als er geen school is op vrijdag om 13:00 uur;
  • zomervakantie: in de even jaren de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man, in de oneven jaren andersom, met als wisselmoment vrijdag uit school en als er geen school is op vrijdag om 13:00 uur;
  • herfstvakantie: reguliere zorgregeling loopt door met als wisselmoment woensdag om 13:00 uur;
  • kerstvakantie: in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man, in de oneven jaren andersom, met als wisselmoment vrijdag uit school en als er geen school is op vrijdag om 13:00 uur. Ten aanzien van de kerstdagen geldt dat de kinderen één kerstdag bij de andere ouder verblijven welke dag door de ouder wordt gekozen bij wie de kinderen in de eerste week verblijven;
  • Pasen: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Pinksteren: in de even jaren bij de vrouw, in de oneven jaren bij de man;
  • Vaderdag: bij de man tot na het avondeten, eventueel de avond ervoor ook al;
  • Moederdag: bij de vrouw tot na het avondeten, eventueel de avond ervoor ook al;
  • Koningsdag: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Sinterklaas: de reguliere zorgregeling loopt door;
  • Verjaardagen kinderen: de reguliere zorgregeling loopt door waarbij de andere ouder in de gelegenheid wordt gesteld om het kind te feliciteren bij de ouder bij wie het kind op dat moment verblijft.
*
stelt vast dat partijen te weten:
[de man] (
de man),
wonende aan [adres] ( [postcode] ) in [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
en
[de vrouw] (
de vrouw)
,
wonende aan [adres] ( [postcode] ) in [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar Enver voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar: Enver, Omgangsbegeleiding, J. van Lennepkade 6, 2802 LH Gouda;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 3 juli 2025 tot de datum van de verkoop van de echtelijke woning een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet betalen van € 28,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van de verkoop en levering van de echtelijke woning een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet voldoen van
€ 396,- per maand, te weten € 198,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in [plaats 2] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten tot aan de datum van de verkoop van de echtelijke woning, op het moment dat de kinderen volgens de zorgregeling bij de vrouw zijn;
*
bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in [plaats 2] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten tot aan de datum van de verkoop van de echtelijke woning, op het moment dat de kinderen volgens zorgregeling bij de man zijn;
*
stelt de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. met betrekking tot de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in [plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen:
de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. de vrouw laat binnen twee weken na de beschikkingsdatum weten of zij akkoord gaat met de door de man voorgestelde makelaar-taxateur [makelaar] Makelaars in [plaats 2] . Als de vrouw daar niet mee akkoord gaat stelt zij binnen twee weken drie onafhankelijke makelaar-taxateurs voor die bereid en in staat zijn de woning te taxeren en verkopen, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen dienen vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de makelaar-taxateur tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b. de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus (de waarde van) de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c. de woning zal binnen drie maanden na de verkoop aan een derde goederenrechtelijk geleverd worden. Partijen verlenen daartoe over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2. bepaalt met betrekking tot de bankrekeningen dat de gezamenlijke bankrekeningen worden opgeheven en de saldi daarvan worden verdeeld per peildatum, alsmede dat iedere partij zijn of haar eigen bank- en spaarrekeningen behoudt, onder verrekening van de helft van de saldi per peildatum;
3. bepaalt dat de fotoboeken bij helfte moeten worden verdeeld en dat de man zijn medewerking moet verlenen aan de tenaamstelling van de auto op naam van de vrouw, en stelt vast dat de inboedel reeds verdeeld is met gesloten beurzen;
4. aan de vrouw wordt toegedeeld: de vouwwagen en de kampeerspullen tegen een waarde van € 1.500,-, onder verplichting om de helft daarvan te vergoeden aan de man;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. A.I. Knops als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 3 juli 2025.