ECLI:NL:RBDHA:2025:13734

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
C/09/684048 / FA RK 25-3020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en alimentatie in een echtscheidingsprocedure met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden een verschillende nationaliteit hebben. De man, van Turkse afkomst, en de vrouw, van Nederlandse afkomst, zijn de ouders van een minderjarig kind. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op contact met het kind op bepaalde dagen en tijden. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de omgangsregeling, onder andere vanwege zorgen over de veiligheid van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er momenteel geen contact is tussen de man en het kind, wat niet in het belang van het kind is. Daarom is besloten om het contact te hervatten, met inachtneming van bepaalde voorwaarden. Daarnaast zijn voorlopige alimentatiebedragen vastgesteld voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie, die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft ook een doorverwijzing naar Ouderschapsbemiddeling besproken om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de besluiten onmiddellijk van kracht zijn, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-3020
Zaaknummer: C/09/684048
Datum beschikking: 4 juli 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 22 april 2025 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Sanli in Helmond.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Bagci-Çiçek in ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van de vrouw;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken;
  • het bericht met bijlagen van 18 juni 2025 van de vrouw;
  • de berichten met bijlage van 20 juni 2025 van de vrouw.
Op 20 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man bijgestaan door zijn advocaat en tolk M. Erbek (Turks);
  • de vrouw bijgestaan door haar advocaat en tolk M. Sivridag (Turks);
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2021 in Turkije.
  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
  • De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
  • [minderjarige] heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweerDe man verzoekt:

  • een voorlopige zorgregeling vast te leggen waarbij de man als volgt recht heeft op contact met [minderjarige] :
  • wekelijks op de vrijdagen en op de zondagen van 10:00 uur tot 18:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man na afloop van het contact [minderjarige] bij de vrouw terugbrengt;
  • gedurende een aaneengesloten periode van de helft van de (school)vakanties, (Islamitische) feestdagen en bijzondere dagen;
een ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt zij zelfstandig:
  • [minderjarige] aan de vrouw toe te vertrouwen;
  • dat een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] wordt vastgesteld in die zin dat:
  • voor zover een traject bij een omgangshuis noodzakelijk is de vader en [minderjarige] , tot het moment dat het traject is gestart iedere zondag tussen 16:00 uur en 18:00 uur omgang zullen hebben onder toezicht van de vrouw bij een café in de Mall of the Netherlands te Leidschendam;
  • twee keer per week via videobellen voor de duur van maximaal 10 minuten contact zal plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] ;
  • te bepalen dat de man met ingang van de datum van dit verweerschrift aan de vrouw een voorlopige kinderalimentatie zal betalen van € 459,- per maand, althans in goede justitie een bijdrage vast te stellen;
  • te bepalen dat de man met ingang van de datum van dit verweerschrift aan de vrouw een voorlopige partneralimentatie zal betalen van € 229,- bruto per maand;
een ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van de toevertrouwing – verweer tegen de verzoeken van de vrouw. Dat verweer wordt hierna – voor zover nodig – besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter komt in deze voorlopige voorzieningenprocedure rechtsmacht toe en past daarbij Nederlands recht toe.
Voorlopige zorgregeling
De man heeft op dit moment geen contact met [minderjarige] . Volgens de man is de reden hiervoor dat hij in januari 2025 de echtelijke woning is uitgezet en de vrouw sindsdien het contact met [minderjarige] blokkeert. De vrouw stelt dat de man de gemaakte afspraken over het contact bij the Mall of the Netherlands niet nakwam en dat dat de reden is dat er geen contact is met [minderjarige] . Sinds mei 2025 is er ook geen telefonisch contact meer met de man. De vrouw heeft zorgen over de veiligheid van [minderjarige] als hij bij de man is, omdat de man agressief en aanvallend is. De vrouw wil daarom dat er alleen begeleid contact is. Zij is op de hoogte van de lange wachtlijsten en stelt daarom voor om de contacten zelf te begeleiden bij het café in the Mall of the Netherlands. Gelet hierop is een vakantieregeling zoals de man verzoekt ook niet haalbaar, aldus de vrouw.
De rechtbank constateert dat partijen op geen enkele manier met elkaar communiceren en elkaar grote verwijten maken. Zo heeft de vrouw twijfels over de opvoedvaardigheden van de man. Daarnaast is er volgens de vrouw sprake geweest van huiselijk geweld. De man stelt daarentegen dat de vrouw ten onrechte [minderjarige] bij hem weghoudt en dat hij wordt bedreigd door de familie van de vrouw. Het is voor de rechtbank daarmee duidelijk dat er sprake is van een ernstig wantrouwen tussen partijen.
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] en de man al langere tijd geen contact met elkaar hebben, en acht dit niet in zijn belang. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het contact hervat moet worden. Om dit te bewerkstelligen moeten partijen een vorm van samenwerking vinden. In dat kader is tijdens de zitting een verwijzing naar Ouderschapsbemiddeling besproken, waarover later meer. Hoewel enige voorzichtigheid van de vrouw voorstelbaar is, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van onveiligheid bij de man, waardoor het contact met [minderjarige] begeleid zou moeten plaatsvinden. De rechtbank zal daarom een voorlopige zorgregeling opleggen met korte en frequente contactmomenten, wat het beste past bij de jonge leeftijd van [minderjarige] en de huidige situatie.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen een aantal basisafspraken gemaakt. Partijen communiceren in principe via de e-mail met elkaar en zullen er zorg voor dragen dat zij beschikken over elkaars telefoonnummer, zodat zaken met enige spoed ook telefonisch besproken kunnen worden. Verder zal de man een video-opname maken van zijn woning en deze sturen naar de vrouw. Op deze manier kan de vrouw zien in wat voor woning [minderjarige] verblijft als hij bij de man is. De familie van de vrouw zal niet bij de contactmomenten of overdracht aanwezig zijn. Als de man contact heeft met [minderjarige] in zijn woning moet hij zijn adresgegevens verstrekken aan de vrouw. De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen zich aan deze afspraken houden. In dat licht zal de rechtbank bepalen dat de man en [minderjarige] twee keer contact hebben bij [binnenspeeltuin] , een binnenspeeltuin bij [adres 1] in [plaats 1] , op vrijdagochtend van 10:00 uur tot 12:00 uur. Dit zal zijn op vrijdag 11 juli 2025 en vrijdag 18 juli 2025. De vrouw mag op de achtergrond aanwezig zijn.
Vanaf vrijdag 25 juli 2025 is [minderjarige] iedere vrijdag en iedere zondag van 10:00 uur tot 12:00 uur bij de man, zonder aanwezigheid van de vrouw. Zij zal het halen en brengen op zich nemen. De rechtbank ziet momenteel geen redenen waarom de man [minderjarige] niet thuis kan ontvangen, maar daarvoor is het wel noodzakelijk dat de vrouw op de hoogte is van het adres. Als de man ergens anders wil afspreken, bijvoorbeeld op een openbare plek, dan moet hij aan de vrouw mededelen op welke plek in de regio Den Haag dit is. Partijen dienen bij Ouderschapsbemiddeling en/of in de bodemprocedure te spreken over een uitbreiding van de zorgregeling als de situatie rustiger is en de man een meer definitieve woonruimte heeft waar [minderjarige] kan blijven slapen.
Ouderschapsbemiddeling
Beide partijen hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het traject Ouderschapsbemiddeling, met als doel de onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling is door de rechtbank met partijen besproken dat de mogelijkheid bestaat dat het Ouderschapsbemiddelingstraject niet van start kan gaan omdat tolken nodig zijn. Desondanks zal zij partijen in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het aan deze beschikking gehechte proces-verbaal van doorverwijzing. Dit proces-verbaal is al per e-mailbericht doorgezonden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan ouderschapsbemiddeling en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding.
De rechtbank verzoekt de uitvoerende hulpverleningsinstantie om de eindrapportage over het verloop van het Ouderschapsbemiddelingstraject in te dienen op de hierna vermelde wijze in de bodemprocedure (nog geen zaaknummer bekend), nu in de onderhavige procedure een eindbeslissing wordt genomen.
Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan dient de instantie de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden aan de Raad. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen, eveneens ten behoeve van de bodemprocedure. Daarbij dient de Raad alsdan in ieder geval in zijn onderzoek te betrekken welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
Toevertrouwing [minderjarige]
De vrouw verzoekt [minderjarige] aan haar toe te vertrouwen conform de huidige situatie. De man stemt in met dit verzoek. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en [minderjarige] toevertrouwen aan de vrouw.
Voorlopige kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen als uitgangspunt.
Behoefte van [minderjarige]
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. De rechtbank zal rekenen met de tarieven van periode 2025-I.
Voor het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van een bruto inkomen van € 2.584,- per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, gebaseerd op de salarisspecificaties van maart tot en met mei 2025. Uit de salarisspecificaties blijkt dat de man recht heeft op verschillende toeslagen. De rechtbank zal aan de hand van de drie overgelegde salarisspecificaties een gemiddeld bedrag per vier weken berekenen. Concreet houdt de rechtbank rekening met het volgende:
  • Compensatie PAWW van € 4,- per vier weken;
  • Overwerk 100% met 25% opslag van € 75,- per vier weken;
  • Overwerk kort verzuim van € 16,- per vier weken;
  • Overwerk uren vrije dagen van € 282,- per vier weken;
  • Overwerk uren feestdagen van € 79,- per vier weken;
  • Overwerk uren 100% van € 301,- per vier weken;
  • Feestdagentoeslag 100% van € 43,- per vier weken;
  • Feestdagentoeslag 200% van € 22,- per vier weken;
  • ORT van € 229,- per vier weken.
Verder houdt de rechtbank rekening met de volgende ingehouden premies:
  • de WGA premie van € 52,- per vier weken;
  • de bijdrage PAWW van € 4,- per vier weken.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het NBI van de man op
€ 3.213,- per maand.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw geen inkomen heeft.
Partijen hebben recht op een kindgebonden budget van € 130,- per maand. Het NBGI komt daarmee op € 3.343,- per maand.
Op basis van de ‘Tabel Eigen Aandeel Kosten Kinderen’ levert dit een behoefte op van
€ 437,- per maand in 2025.
Draagkracht van de vrouw
Tussen partijen is de draagkracht van de vrouw in geschil. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij geen draagkracht heeft omdat zij geen inkomen heeft. Zij kan niet werken omdat zij de volledige zorg voor [minderjarige] draagt. De man voert verweer. Hij vindt dat de vrouw gelet op haar leeftijd en gezondheid in staat kan worden geacht om te werken voor het minimumloon van € 2.246,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
De rechtbank overweegt dat op de langere termijn van de vrouw kan worden verwacht dat zij zelf gedeeltelijk in haar inkomen voorziet. Op dit moment heeft zij geen werk en een grote zorgtaak voor [minderjarige] , dus in het kader van de voorlopige voorzieningen zal de rechtbank niet uitgaan van een inkomen aan haar kant en dus van een minimale draagkracht van € 25,-.
Draagkracht van de man
Bij de berekening van de draagkracht gaat de rechtbank uit van hetzelfde NBI van de man als bij de berekening van de behoefte.
Tussen partijen is in geschil of rekening moet worden gehouden met de aflossing van schulden. De man stelt zich op het standpunt dat er sprake is van huwelijkse schulden, zoals blijkt uit het overgelegde overzicht in productie 3. Met de Belastingdienst is een betalingsregeling gesloten waartoe de man maandelijks € 177,- aflost. De vrouw voert verweer. Zij stelt dat het ingediende overzicht van de schulden haar persoonlijke schulden uit de periode voorafgaand aan het huwelijk. Daarnaast is de schuld bij de Belastingdienst volgens de vrouw al afbetaald.
De rechtbank overweegt dat niet vast is komen te staan dat het gaat om schulden waarvoor de man draagplichtig is. Bovenaan het overgelegde overzicht staat het BSN nummer van de vrouw en daarnaast dateert het grootste aandeel van de schulden van 2014 tot 2020, voorafgaand aan het jaar dat partijen zijn gehuwd. Dat wijst erop dat, voor zover de schulden nog niet zijn voldaan, het schulden betreft die uitsluitend voor rekening van de vrouw komen. De rechtbank zal in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure daarom geen rekening houden met de aflossing van schulden aan de zijde van de man.
Aan de hand van het NBI van de man van € 3.213,-, berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 657,- per maand.
Zorgkorting
Gelet op de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling en de uitgangspunten in het Rapport Alimentatienormen, zal de rechtbank een zorgkorting van 5% hanteren. De behoefte van [minderjarige] is € 437,- per maand, waardoor de zorgkorting (0,05 x 437 =) € 22,- per maand bedraagt.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen gezamenlijk bedraagt aldus (25 + 657=) € 682,- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man 657 / 682 x 437 = 421
het eigen aandeel van de vrouw
25 / 682 x 437 = 16
samen 437
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt dus € 421,- per maand voor rekening van de man. Rekening houdend met deze zorgkorting moet de man aan de vrouw een kinderalimentatie betalen van (421 - 22 =) € 399,- per maand
.
Ingangsdatum
De rechtbank overweegt dat vanaf het moment dat de vrouw een verzoek tot kinderalimentatie heeft ingediend, de man rekening had kunnen houden met een te betalen bijdrage. De rechtbank acht het in dit geval dan ook redelijk om de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van indiening van dit verzoek, te weten 23 mei 2025.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van 23 mei 2025 een kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen van € 399,- per maand.
Aanhechten beschikking
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van de behoefte van [minderjarige] en de draagkracht van de man. Deze berekeningen zijn aan de beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Voorlopige partneralimentatie
Behoefte
De rechtbank zal – net als partijen – de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde conform de richtlijn van de expertgroep vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van het uiteengaan van partijen minus de kosten van de kinderen.
In het kader van de kinderalimentatie heeft de rechtbank het NBGI van partijen berekend op € 3.343,- per maand in 2025. Hierop dienen de kosten van de kinderen van € 437,- per maand nog in mindering te worden gebracht. De huwelijksgerelateerde behoefte wordt vervolgens overeenkomstig de hofnorm vastgesteld op € 1.744,- per maand in 2025.
Aanvullende behoefte
Tussen partijen is in geschil of de vrouw een aanvullende behoefte heeft.
De rechtbank zal in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure, net als bij de kinderalimentatie, ervan uitgaan dat de vrouw geen inkomen ontvangt. Dit betekent de vrouw een (aanvullende) behoefte aan partneralimentatie heeft van € 1.744,- netto per maand bedraagt. Dit is € 2.546,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit het in het kader van de kinderalimentatie berekende NBI van de man van € 3.213,-. De draagkrachtruimte is dan € 939,- per maand. Hiervan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie wat neerkomt op
€ 563,- per maand. Op dit bedrag wordt het hierboven berekende aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] (inclusief zorgkorting) van € 421,- per maand in mindering gebracht. De man heeft daarmee een resterende draagkracht voor partneralimentatie van € 142,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 227,- per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum van de voorlopige partneralimentatie 23 mei 2025 hanteren.
Conclusie
De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 23 mei 2025, een voorlopige partneralimentatie moet voldoen van € 227,- bruto per maand.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
*
bepaalt bij wijze van voorlopige zorgregeling dat de man omgang heeft met [minderjarige] :
  • op vrijdag 11 juli 2025 en vrijdag 18 juli 2025 van 10:00 uur tot 12:00 bij [binnenspeeltuin] , [adres 1] in [plaats 1] , waarbij de moeder op de achtergrond aanwezig mag zijn en [minderjarige] brengt en haalt;
  • vanaf vrijdag 25 juli 2025: iedere vrijdag en zondag van 10:00 uur tot 12:00 uur, bij de man thuis of op een door de man aangewezen locatie binnen de regio Den Haag, waarbij de vrouw [minderjarige] brengt en haalt;
*
stelt vast dat partijen, te weten:
[de man] (
de man)
wonende aan de [adres 2] ( [postcode] ) in [plaats 2] ,
en
[de vrouw] (
de vrouw)
wonende aan de [adres 2] ( [postcode] ) in [plaats 2] ,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject ouderschapsbemiddeling en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar: Kenniscentrum Kind en Scheiding, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW Voorburg;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank in de bodemprocedure (tussentijds) rapporteert omtrent het verloop van voornoemd traject, met kopie aan beide ouders en daarvan, indien het traject niet positief is afgerond, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier na ontvangst van de rapportage van een niet positief verlopen traject een afschrift van de processtukken tot dusver aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en schriftelijk advies uit te brengen ten behoeve van de bodemprocedure, met gelijktijdige kopie aan beide ouders en hun advocaten;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 23 mei 2025, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 399,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van 23 mei 2025, voorlopig een partneralimentatie van € 227,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. A.I. Knops als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 4 juli 2025.