ECLI:NL:RBDHA:2025:13741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Weststrate, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 4 juli 2025 een maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel disproportioneel is en dat hij de mogelijkheid had moeten krijgen om een verzoek om voorlopige voorziening af te wachten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 juli 2025, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Spanje, en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen toepasbaar zijn. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29993

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser voert aan dat de bewaringsmaatregel disproportioneel is en dat verweerder te rigide te werk gaat. Eiser heeft nog een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening lopen tegen het overdrachtsbesluit van 29 april 2025. Deze zullen op 28 augustus 2025 op zitting worden behandeld. Volgens eiser had verweerder hem de mogelijkheid moeten geven om dit beroep en verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af wachten. Eiser acht hierbij van belang dat de uiterlijke overdrachtstermijn pas na de zitting verstrijkt zodat verweerder ook daarna nog de tijd heeft om eiser over te dragen aan Spanje.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn verzoek om een voorlopige voorziening meer dan 24 uur na het overdrachtsbesluit van 29 april 2025 heeft ingediend. Uit paragraaf C2/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat een verzoek om een voorlopige voorziening in zo een geval niet in Nederland mag worden afgewacht. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a, van de Vw. Uit artikel 5.1.a, vijfde lid, van het Vb volgt dat een vreemdeling op deze grond in bewaring kan worden gesteld indien er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, en er een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Hier is in het geval van eiser aan voldaan. Verweerder heeft namelijk op 28 maart 2025 een claimakkoord van Spanje ontvangen. Daarnaast heeft eiser de onder overweging 1 weergegeven gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. Deze gronden doorstaan ook de ambtshalve toetsing van de rechtbank en zijn tezamen voldoende voor de conclusie dat sprake is van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu aan de voorwaarden voor bewaring op grond van artikel 59a, van de Vw, is voldaan, was het verweerder toegestaan om eiser in bewaring te stellen. Dat de uiterlijke overdrachtsdatum pas na de zitting van 28 augustus verstrijkt doet hier niet aan af.
2.2.
Voor zover eiser aanvoert dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat eiser eerder niet is verschenen bij een geplande overdracht aan Spanje. Van persoonlijke omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend maken, is de rechtbank verder niet gebleken.
2.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.