ECLI:NL:RBDHA:2025:13744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/09/683001 / HA RK 25-168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van staatloosheid van verzoekers en minderjarigen in het kader van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid

Op 17 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vaststelling van staatloosheid van verzoekers en hun minderjarigen. Het verzoekschrift was op 3 april 2025 ingediend door verzoekers, die Palestijnse afkomst claimen en in Nederland verblijven. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een familie registratiekaart en Palestijnse paspoorten, die door de autoriteiten als authentiek zijn erkend. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. S.J. Versteeg, heeft geadviseerd het verzoek toe te wijzen, wat de rechtbank heeft gedaan zonder mondelinge behandeling, aangezien partijen hiermee instemden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers en de minderjarigen voldoen aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid van hun verzoek, zoals vastgelegd in artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023. De rechtbank heeft de situatie in de Palestijnse gebieden en Zweden in haar beoordeling betrokken, waarbij is vastgesteld dat verzoekers en de minderjarigen als staatloos moeten worden beschouwd, omdat zij niet door enige staat als onderdaan worden erkend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatloosheid van verzoekers en de minderjarigen kan worden vastgesteld, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is uitgesproken door mr. A.C. Olland, met mr. P. Hillebrand als griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 25-168
Zaaknummer: C/09/683001
Datum beschikking: 17 juli 2025

Vaststelling van staatloosheid

Beschikking op het op 3 april 2025 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] en [verzoekster] ,

verzoekers, dan wel verzoeker en verzoekster,
mede namens de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Esen te Zaandam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de Staat”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. S.J. Versteeg.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 5 mei 2025, met bijlage, van verzoekers;
- het e-mailbericht van 26 mei 2025 van de Staat;
- de brief van 30 juni 2025 van de Staat;
- het e-mailbericht van 3 juli 2025 van verzoekers.

Verzoek en het advies van de Staat

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van staatloosheid van verzoekers en de minderjarigen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De Staat adviseert het verzoek toe te wijzen.
Omdat het advies van de Staat overeenstemt met wat is verzocht, heeft de rechtbank aanleiding gezien om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Feiten

De volgende feiten blijken uit het dossier dan wel zijn door de Staat vastgesteld, zodat de rechtbank deze als vaststaand aanneemt.
- Verzoeker is op 2 december 2022 Nederland ingereisd met een Schengenvisum
afgegeven door de autoriteiten van Zweden.
- Aan verzoeker is een verblijfsvergunning asiel verleend van 9 december 2022 tot 9
december 2027.
- Op 23 november 2023 is de nareisaanvraag van verzoeker ten behoeve van
verzoekster en de minderjarigen ingewilligd.
- Verzoekster en de minderjarigen zijn in het bezit van een verblijfsvergunning asiel
geldig van 10 januari 2024 tot 10 januari 2029.
- Verzoekers zijn in het bezit van de volgende documenten, welke door Bureau
Documenten van de IND zijn onderzocht en echt zijn bevonden:
- Familie registratiekaart, afgegeven door de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) op 23 januari 2020;
- Palestijnse paspoorten ten name van verzoekers en de minderjarigen;
- Geboorteakten van verzoekers en de minderjarigen.
- Op 25 april 2025 is door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland aan
verzoekers machtiging op grond van artikel 1:349 van het Burgerlijk Wetboek
verleend om namens de minderjarigen in deze procedure in rechte op te treden.

Beoordeling

Juridisch kader
Het verzoek is gebaseerd op artikel 2 van de Wet van 7 juni 2023, houdende regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid, Staatsblad 2023, 230 (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid).
Op basis van lid 1 van genoemd artikel kan een ieder die, buiten een bij enige rechterlijke instantie aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, bij deze rechtbank een verzoek indienen tot vaststelling van zijn staatloosheid. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip staatloos was. De rechtbank stelt op basis van lid 2 van dit artikel de staatloosheid vast, indien hem niet is gebleken dat de betrokkene door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verzoekers en de minderjarigen in Nederland wonen. Verder is niet in geschil dat verzoekers en de minderjarigen onmiddellijk belang hebben bij het verzoek tot vaststelling van staatloosheid, zodat zij ontvankelijk zijn in hun verzoek.
Relevante landen
De rechtbank ziet aanleiding om de Palestijnse Gebieden en Zweden in haar beoordeling over de staatloosheid van verzoekers en de minderjarigen te betrekken. Dit omdat verzoekers stellen van Palestijnse afkomst te zijn en hun hele leven in Gaza te hebben gewoond. De rechtbank betrekt Zweden bij de beoordelen omdat verzoeker voor zijn komst naar Nederland door de Zweedse autoriteiten in het bezit is gesteld van een geldig Schengenvisum.
Worden verzoekers en de minderjarigen als onderdaan van de Palestijnse gebieden beschouwd?
Gelet op de door verzoekers overgelegde documenten – welke documenten echt zijn bevonden – is het aannemelijk dat verzoeksters van Palestijnse afkomst zijn.
Uit het Algemeen ambtsbericht over de situatie in de Palestijnse gebieden, april 2022, blijkt dat volgens het geldende wettelijke kader in de Palestijnse gebieden (artikel 27 van de 2007 wet voor algemene verkiezingen) een persoon Palestijns is wanneer deze is geboren in Gaza.
Verzoekers en de minderjarigen zijn geboren in Gaza, zodat de rechtbank het ervoor houdt de zij de Palestijnse nationaliteit hebben. Hierover geldt het volgende.
Uit het ‘Algemeen Ambtsbericht Palestijnse Gebieden’ (april 2022) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ‘Werkinstructie SUA’ van 11 december 2020 van de IND (nummer en titel: WI 2020/19 Palestijnen, hierna te noemen: de Werkinstructie) blijkt dat volgens het geldende wettelijke kader in de Palestijnse gebieden (artikel 27 van de 2007 wet voor algemene verkiezingen) een persoon Palestijns is wanneer deze is geboren in Gaza.
Verzoekers en de minderjarigen zijn geboren in Gaza, zodat de rechtbank het ervoor houdt de zij de Palestijnse nationaliteit hebben. Volgens genoemde Werkinstructie erkent Nederland de staat Palestina, en dus ook de Palestijnse nationaliteit, niet. Voor Nederland gelden Palestijnen uit de Palestijnse gebieden daarom als staatloos.
*
Wordt verzoeker als onderdaan van Zweden beschouwd?
Uit het advies van de Staat van 30 juni 2025 blijkt dat de Staat er ambtshalve mee bekend is dat de autoriteiten aan verzoeker een Schengenvisum hebben afgegeven geldig van 13 november 2022 tot 17 december 2022. Uit nader onderzoek is gebleken dat de afgifte van het Schengenvisum heeft plaatsgevonden in vertegenwoordiging van Nederland. Ten tijde van de asielaanvraag van verzoeker was er om die reden geen aanleiding om een claimverzoek bij de Zweedse autoriteiten te leggen op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Gelet op het vorenstaande deelt de rechtbank het standpunt van de Staat dat het niet aannemelijk is dat verzoeker dusdanige banden met Zweden heeft dat hij de Zweedse nationaliteit heeft of heeft verkregen.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat verzoekers en de minderjarigen door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan worden beschouwd, zodat de staatloosheid van verzoekers en de minderjarigen kan worden vastgesteld.
De aard van de zaak verzet zich tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Proceskosten
De rechtbank zal de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
stelt vast dat:
[verzoeker] , geboren op [geboortedag 3] 1987 te [geboorteplaats] ,
[verzoekster] , geboren op [geboortedag 4] 1990 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
staatloos zijn;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2025.