ECLI:NL:RBDHA:2025:13779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.24388 en NL25.24389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Gambiaanse nationaliteit met eerdere asielstatus in Estland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn negende asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 16 mei 2025 een opvolgende aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie op 28 mei 2025 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met eisers geplande uitzetting. Eiser heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste niet-ontvankelijk zijn verklaard of kennelijk ongegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat de eerdere asielstatus van eiser in Estland niet relevant is voor de beoordeling van zijn huidige aanvraag, omdat er geen nieuwe elementen zijn die de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten. De rechtbank bevestigt dat de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.24388 en NL25.24389
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 16 mei 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 mei 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft op 25 juni 2025 in verband met eisers geplande uitzetting een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat eiser niet mag worden uitgezet totdat op zijn beroep in de zaak NL25.24388 is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1979. Eiser heeft in de periode van 2019 tot en met 2025 acht keer eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser legt aan zijn aanvragen ten grondslag dat hij problemen heeft, omdat hij de zoon is van de voormalig minister van justitie van Gambia, die wordt beschuldigd van economische delicten, onwettige executies en martelingen. De eerste twee aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat Estland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De volgende vier aanvragen zijn respectievelijk kennelijk ongegrond verklaard, twee keer opvolgend buiten behandeling gesteld en niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft eisers zevende aanvraag in eerste instantie ook niet-ontvankelijk verklaard. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft dat besluit echter vernietigd bij uitspraak van 28 augustus 2024. [1] Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een nieuw besluit genomen en daarin eisers zevende asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Eisers achtste asielaanvraag is niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
De besluiten op eisers eerste tot en met achtste aanvraag zijn in rechte vast komen te staan.
2.2.
Op 16 mei 2025 heeft eiser zijn negende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Eiser heeft aan deze aanvraag hetzelfde asielmotief ten grondslag gelegd als aan zijn eerdere aanvragen. Hij heeft ook een mailwisseling met een ambtenaar uit Estland overgelegd over zijn verblijfsstatus in Estland. Verweerder heeft eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waar eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Verweerder miskent dat eiser eerder in Estland een asielvergunning heeft verkregen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft in haar uitspraak op eisers zevende asielaanvraag geoordeeld dat verweerder bij de autoriteiten van Estland moest vragen naar de informatie waarover zij beschikten die tot de toekenning van de status heeft geleid. Verweerder heeft dit niet gedaan. Eiser wijst daarbij op een het arrest QY van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verplichtingen van een lidstaat als blijkt dat aan een vreemdeling in een andere lidstaat een verblijfsstatus is verleend. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
4.1.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeelt verweerder of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de aanvraag. Uit het arrest L.H. [4] volgt dat deze beoordeling moet gebeuren aan de hand van twee fasen. In de eerste fase moet onderzocht worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die verband houden met de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In de tweede fase moet verweerder beoordelen of die nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Een nieuw element of nieuwe bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
4.2.
Op basis van de stukken en eisers verklaringen stelt de rechtbank vast dat eiser een asielvergunning heeft gehad in Estland van 2016 tot 2019 en dat zijn status in 2019 ingetrokken. [5] Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij niet betwist dat eiser een verblijfsstatus heeft gehad in Estland. In deze procedure heeft eiser een mailwisseling met een medewerker van de Estse ambassade overgelegd waaruit blijkt dat hij van 8 november 2016 tot 14 maart 2019 een verblijfsvergunning heeft gehad in Estland. Ook heeft eiser een kopie van het besluit uit Estland overgelegd. Hierop staat dat eiser een verblijfsvergunning krijgt geldig van 14 maart 2016 tot 14 maart 2019. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze stukken zijn aan te merken als een nieuw element of nieuwe bevinding. Nu eiser de stukken omtrent zijn asielstatus in Estland in zijn vorige procedure niet heeft overgelegd, zijn ze aan te merken als nieuw. De rechtbank is echter van oordeel dat ze niet gelden als relevant, omdat ze de kans niet aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij de asielaanvraag van eiser naar het Nederlands recht moet beoordelen. Dat eiser een status heeft gehad in een andere lidstaat, betekent dus niet op zichzelf al dat verweerder zijn aanvraag moet inwilligen. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat verweerder, gelet op het feit dat eiser een asielstatus heeft gehad in de Estland, nader onderzoek had moeten doen naar de wijze waarop eiser in Estland asiel heeft verkregen. Anders dan eiser betoogt, is het arrest QY niet van toepassing in het geval van eiser. Uit het arrest volgt immers niet dat verweerder is gehouden rekening te houden met een inmiddels ingetrokken status voor internationale bescherming. Nu geen sprake is van elementen die de kans aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking kom voor internationale bescherming heeft verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk mogen verklaren.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
5.2.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL24.31133 en NL24.31134.
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 18 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:524.
4.Zie het arrest van het Hof van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
5.Zie pagina 5 van het verslag gehoor opvolgende aanvraag.