ECLI:NL:RBDHA:2025:13782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
SGR 24/7179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluiten inzake afbetaling van schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025, in de zaak SGR 24/7179, wordt de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het ministerie van Financiën, waarbij zijn aanvragen voor afbetaling van schulden aan diverse schuldeisers op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) gedeeltelijk waren toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Eiser had op 22 maart 2024 een processtuk ingediend dat als 'voorlopig bezwaarschrift c.q. verzoek tot herziening' was aangeduid, maar de rechtbank oordeelt dat dit stuk geen herzieningsverzoek bevatte, maar enkel een bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat de bezwaarschriften van 22 maart 2024 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat ze te laat zijn ingediend. De rechtbank stelt vast dat de besluiten van 16 mei 2024 geen primaire besluiten op een herzieningsverzoek zijn en dat de brieven van 21 en 24 juni 2024 ook geen besluiten op bezwaar zijn. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de ministerie van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Polat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of eiser bezwaar kon maken tegen besluiten, waarbij verweerder een ambtshalve oordeel heeft gegeven over niet-ontvankelijk verklaarde bezwaren.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft aanvragen ingediend om afbetaling van schulden aan diverse schuldeisers op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
2.1.
Bij besluiten van 30 maart 2023 heeft verweerder de afbetaling aan twee schuldeisers toegewezen en afbetaling aan twee schuldeisers afgewezen.
2.2.
Op 22 maart 2024 is eiser tegen de afwijzingen opgekomen met een processtuk, voorzien van het opschrift “voorlopig bezwaarschrift c.q. verzoek tot herziening”. Bij besluiten van 16 mei 2024 heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat ze buiten de bezwaartermijn waren ingediend. Verweerder is ambtshalve toch op de inhoud van de bezwaargronden ingegaan en heeft toegelicht waarom de schulden niet worden overgenomen.
2.3.
Eiser heeft op 13 juni 2024 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 16 mei 2024. Op 21 juni 2024 en 24 juni 2024 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij geen bezwaar tegen deze besluiten kan maken, omdat dit besluiten op bezwaar zijn. Verweerder heeft daarbij vermeld dat tegen de ambtshalve beoordelingen geen rechtsmiddelen openstaan. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
2.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Het stuk van 22 maart 2024 is niet alleen een bezwaarschrift, maar ook een verzoek om herziening van de besluiten van 30 maart 2023. Dit is gebaseerd op artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir en artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inhoudelijke beoordeling in de besluiten van 16 mei 2024 moet worden opgevat als een afwijzing van dit herzieningsverzoek.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel het processtuk van 22 maart 2024 geen herzieningsverzoek bevat, maar alleen een bezwaarschrift. Eiser heeft dus geen beroep ingesteld tegen besluiten op bezwaar tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek. De rechtbank legt haar oordeel hieronder uit.
4.1
Partijen zijn het erover eens dat de bezwaarschriften van 22 maart 2024 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat ze te laat zijn ingediend. Hier is het beroep niet tegen gericht. De rechtbank moet dus alleen de vraag beantwoorden of in de besluiten van 16 mei 2024 ook is beslist op een herzieningsverzoek.
4.2
Het stuk van 22 maart 2024 strekt alleen tot het maken van bezwaar tegen de beslissingen van 30 maart 2023. De gronden dienen alleen ter onderbouwing van het bezwaar tegen die beslissingen. Niet is op te maken dat de inhoud van het stuk enige onderbouwing bevat van een herzieningsverzoek. De conclusie die op de gronden volgt, verwijst niet naar een herzieningsverzoek, maar luidt alleen dat de bestreden beslissingen geen stand kunnen houden. In het petitum en ook in het verdere lichaam van het stuk, wordt verder niet om herziening verzocht. De enige verwijzing naar een herzieningsverzoek staat in het opschrift, achter “c.q.”, de afkorting van “casu quo”, wat naar gangbaar taalgebruik staat voor “als dat geval zich voordoet“. Gelet hierop is het juist, dat verweerder het stuk niet als herzieningsverzoek heeft aangemerkt.
4.3
De besluiten van 16 mei 2024 zijn dus geen primaire besluiten op een herzieningsverzoek. Daarmee zijn de brieven van 21 en 24 juni 2024 dus ook geen besluiten op bezwaar. Tegen deze brieven staat dan ook geen beroep open. [1] Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt het betaalde griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.