ECLI:NL:RBDHA:2025:13791
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Mauritaanse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onvoldoende bewijs van vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van een Mauritaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die op 13 mei 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 28 mei 2025 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank beoordeelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening, dat op 26 juni 2025 werd behandeld. Eiser stelt dat hij in Mauritanië werd gezocht door de politie na deelname aan een manifestatie en dat hij discriminatie heeft ervaren vanwege zijn afkomst en huidskleur. De rechtbank concludeert echter dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde vervolging. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de problemen van eiser niet van een zodanige ernst zijn dat er sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.