In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die homoseksueel is, heeft op 28 april 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 16 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 8 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met het argument dat hij in Pakistan vanwege zijn seksuele gerichtheid is vervolgd. De rechtbank oordeelt dat de minister de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig acht, maar twijfels heeft over zijn identiteit en de geloofwaardigheid van zijn seksuele gerichtheid. Eiser heeft geen identificerend document overgelegd en zijn verklaringen over eerdere relaties zijn als tegenstrijdig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser geen reëel risico op vervolging loopt.
De rechtbank constateert een zorgvuldigheidsgebrek omdat het medisch advies, dat relevant was voor de hoorzitting, pas na het gehoor is uitgebracht. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek eiser niet in zijn belangen heeft geschaad, omdat het gehoor op een zorgvuldige manier is uitgevoerd. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.