ECLI:NL:RBDHA:2025:13818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL25.29146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure met kennelijke schrijffouten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 2 juli 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 14 juli 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onjuist was opgemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat dit een kennelijke schrijffout betrof die eiser niet in zijn belangen heeft geschaad. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de oplegging van een lichter middel beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht had gesteld dat geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29146
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden. Verweerder heeft grond 4f ingetrokken nadat de rechtbank dit ambtshalve ter zitting aan de orde heeft gesteld. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de overgebleven gronden de maatregel niet kunnen dragen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onjuist is opgemaakt, omdat in de maatregel is vermeld dat hij op grond van artikel 9 Richtlijn 2013/32 in Frankrijk mag blijven, louter ten behoeve van de behandeling van zijn asielprocedure en dat dat recht in Frankrijk te blijven aan hem niet het recht geeft om door te reizen naar Nederland. Eiser is van mening dat dit onjuist is, omdat er een Dublinclaim richting Spanje ligt. Verder is in het Proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding van 2 juli 2025 vermeld dat eiser contact kan opnemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van Tunesië, terwijl hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.
5. Nog afgezien van het feit dat eiser niet heeft aangevoerd tot welke rechtsgevolgen deze beroepsgrond moet leiden, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving waardoor eiser niet in zijn belagen is geschaad. Eiser heeft immers verklaard de Marokkaanse nationaliteit te bezitten, zodat het duidelijk is dat het in het genoemde proces-verbaal de Marokkaanse diplomatieke vertegenwoordiging betrof.
In de maatregel is verder onder meer genoemd dat Spanje een claimakkoord heeft afgegeven, dat eiser in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en is ook overigens is gesproken over een overdracht naar Spanje en heeft hij verklaard dat hij niet wil meewerken aan een overdracht aan Spanje. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het eiser duidelijk heeft moeten zijn dat hij niet aan Frankrijk, maar aan Spanje wordt overgedragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat de minister had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Hij heeft in het aanmeldgehoor en bij de inbewaringstelling verklaard te willen meewerken aan zijn uitzetting als dit aan de orde is maar dat hij liever niet naar Spanje gaat. Bovendien is aan eiser niet meegedeeld dat als hij niet zou meewerken aan zijn overdracht, hij in bewaring zou kunnen worden gesteld en is het ook niet duidelijk waarom eiser nu in bewaring is gesteld, in plaats van kort vóór de uiterste overdrachtsdatum, te weten 8 oktober 2025.
7. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat eiser op grond van de Dublinverordening zal worden overgedragen aan Spanje en dat vertrek naar een ander land niet aan de orde is. Eiser heeft in Spanje andere personalia opgegeven dan bij zijn aanmelding in Nederland. Tijdens vertrekgesprekken op 1 mei 2025 en 26 mei 2025 heeft eiser verklaard dat hij niet wil meewerken aan zijn overdracht aan Spanje omdat Spanje zijn aanvraag al twee keer heeft afgewezen en verklaard hij naar een ander land te zullen gaan. Hij heeft zelf echter geen aantoonbare inspanningen verricht die zijn gericht op een vertrek naar een ander land. Eiser is voorts niet verschenen op geplande vertrekgesprekken op 8 mei 2025 en op 20 mei 2025. Pas bij het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling en tijdens een vertrekgesprek op 4 juli 2025, na de inbewaringstelling van eiser, heeft hij verklaard aan de overdracht naar Spanje mee te willen werken. Deze gang van zaken is door eiser niet bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op grond hiervan geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling hoeven toe te passen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.