ECLI:NL:RBDHA:2025:13840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/09/675304 / HA ZA 24-960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van vermogensrechtelijke verhoudingen na beëindiging van samenwoning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw die een relatie hebben gehad en samenwoonden. De man vorderde een verklaring voor recht dat hij een direct opeisbare vordering op de vrouw heeft van € 251.766,65, alsmede een aantal andere vorderingen met betrekking tot de verdeling van hun gezamenlijke woning en de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke verhoudingen. De vrouw vorderde op haar beurt de verdeling van de woning en een bedrag van € 35.885,51 aan door haar betaalde kosten, alsook een dwangsom voor het niet voldoen aan haar vorderingen door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld onder de voorwaarde dat zij binnen drie maanden aantoont dat zij in staat is de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Indien deze voorwaarden niet worden voldaan, zal de woning worden verkocht aan een derde. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de vorderingen van beide partijen met betrekking tot de eigenaarslasten en gebruiksvergoeding, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/675304 / HA ZA 24-960
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[de man], te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.K. Tsui,
tegen
[de vrouw], te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.C. Hoogeveen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 oktober 2024, met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 15 tot en met 17;
- de akte houdende wijziging van eis namens de man;
- de akte houdende vermeerdering dan wel wijziging van eis en indiening aanvullende producties 13 tot en met 17 namens de vrouw;
- de akte inbreng aanvullende producties 18 tot en met 23 namens de man;
- het tussenvonnis van 29 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 29 april 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en hebben daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij aan de rechtbank hebben overhandigd. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot 23 augustus 2021 een relatie gehad en een gezamenlijk huishouden gevoerd. Partijen zijn niet gehuwd geweest en hadden geen samenlevingscontract gesloten. Uit de relatie tussen partijen zijn vier kinderen geboren.
2.2.
Sinds 31 januari 2020 zijn partijen eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna de woning aan de [adres 1] ). Op 23 augustus 2021 heeft de man de woning aan de [adres 1] verlaten. De vrouw is er blijven wonen en verblijft er thans nog met twee van de vier kinderen.
2.3.
Voordat partijen de woning aan de [adres 1] betrokken, woonden zij in de woning aan de [adres 2] te [plaats] (hierna de woning aan de [adres 2] ). Zowel de man als de vrouw hadden de koopovereenkomst voor de woning aan de [adres 2] getekend. De woning was echter eigendom van alleen de man: blijkens de akte van levering is de vrouw als kopende partij uitgetreden en heeft de verkoper de man als enige koper erkend.
2.4.
De woning aan de [adres 2] is op 2 maart 2020 verkocht aan een derde. De verkoopopbrengst van € 251.766,65 is via de notaris volledig uitbetaald aan de vrouw.
2.5.
Tot 1 april 2024 hebben partijen samengewerkt in vof [bedrijfsnaam] (hierna de vof), waarin zij beiden vennoot waren. De vof exploiteerde een café-restaurant te [plaats] . Partijen hebben over de vof een procedure gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2024 hebben partijen de procedure geschikt, welke schikking is vastgelegd in een proces-verbaal: per 1 april 2024 heeft de man het 50% aandeel van de vrouw overgenomen en het bedrijf voortgezet als eenmanszaak. In verband met overbedeling moest de man € 278.621 aan de vrouw voldoen. In het kader van de uitvoering van de schikking hebben partijen een depotovereenkomst gesloten. Op grond van de depotovereenkomst heeft de man via de notaris een bedrag van € 218.621 aan de vrouw betaald en daarnaast een bedrag van € 60.000 in depot gestort op de derdengeldrekening van zijn advocaat (€ 218.621 + € 60.000 = € 278.621). Het bedrag van € 60.000 is in depot gestort, omdat de man meent een vordering op de vrouw te hebben inzake de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert, na wijziging en vermindering van eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verklaring voor recht dat de man een direct opeisbare vordering op de vrouw heeft van € 251.766,65 en de veroordeling van de vrouw tot betaling van dit bedrag aan de man onder verrekening van het depot van € 60.000 dat de advocaat van de man onder zich houdt en kan worden uitbetaald aan de man;
II. te bepalen dat in het kader van de verdeling van de bestaande gemeenschap, te weten de woning aan de [adres 1] , de vrouw medewerking verleent aan de verkoop hiervan middels een erkende makelaar (bij voorkeur een NVM makelaar) of één door de rechtbank aangewezen makelaar. Verder dat na verkoop van de woning, voor recht wordt verklaard dat de man een vordering heeft op de vrouw van € 14.680,42 en dat de vrouw deze dient te voldoen aan de man doordat de notaris bij de verkoop dit bedrag inhoudt op het deel van de opbrengst dat aan de vrouw toekomt en uitbetaalt aan de man of indien de vrouw koper wordt van de woning, voor recht wordt verklaard dat de vrouw een direct opeisbare schuld heeft aan de man van € 14.680,42;
III. te bepalen dat het kapitaal van de vennoten per 31 maart 2024 wordt aangepast waarbij het kapitaal van de man wordt verhoogd met € 41.328 en het kapitaal van de vrouw wordt verlaagd met € 41.328 zodat het kapitaal van de man per 31 maart 2024 € 173.267 zal zijn;
IV. te bepalen dat het vermogen van de vof wordt verdeeld rekening houdend met het onder 3 gevorderde;
V. te bepalen dat de vrouw aantoont dat de privé opnamen van de man zoals deze zijn opgenomen in de jaarrekeningen 2022 t/m 2024 juist zijn;
VI. de veroordeling van de vrouw tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 270 een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
in reconventie
3.2.
De vrouw vordert, na wijziging eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de woning aan de [adres 1] als volgt te gelasten:
- te bepalen dat de man binnen twee weken na het te geven vonnis uit de door de vrouw voorgestelde makelaars één makelaar zal kiezen;
- te bepalen dat de makelaar in aanwezigheid van partijen de woning zal taxeren;
- te bepalen dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedragen zullen worden, ieder voor de helft;
- te bepalen dat de vrouw binnen drie maanden na de taxatie aan de man moet laten weten of toedeling van de vrouw onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid mogelijk is;
- te bepalen dat de levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient plaats te vinden binnen twee maanden nadat de vrouw de man binnen de gestelde termijn schriftelijk heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
- te bepalen dat de vrouw ten tijde van de overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw bij de notaris de helft van de overwaarde van de woning (getaxeerde waarde min de hypothecaire lening) aan de man dient te voldoen en dat de kosten van het notariële transport van de woning door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
- voor het geval toedeling van de woning aan de vrouw niet binnen de gestelde termijn zal zijn gerealiseerd, te bepalen dat de woning aan de [adres 1] aan een derde zal worden verkocht door middel van een opdracht aan de makelaar die de woning heeft getaxeerd;
- te bepalen dat partijen het advies van de makelaar ten aanzien van de vraag- en laatprijs zullen volgen;
- te bepalen dat de hypothecaire lening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
- te bepalen dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
- te bepalen dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, notaris en overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning te dragen;
II. de veroordeling van de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 35.885,51, alsmede een bedrag van € 582,05 voor iedere maand na 1 december 2024 tot aan de dag van levering van de woning aan de [adres 1] aan de vrouw, dan wel levering van de woning aan een derde;
III. de veroordeling van de man om binnen 5 dagen na datum van dit vonnis, schriftelijk aan mr. Tsui, advocaat bij Sett advocaten en belastingadviseurs, opdracht te geven tot het vrijgeven van het op de derdenrekening van Sett advocaten en belastingadviseurs gestorte bedrag van € 60.000 en tot het storten van dit bedrag op een door de vrouw door te geven bankrekening van de vrouw;
IV. de veroordeling van de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 1.000 per dag, voor elke dag dat de man niet voldoet aan de vordering onder III, betreffende de aan mr. Tsui te geven opdracht, met een maximum van € 50.000;
V. primair te bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, subsidiair de veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
in conventie en in reconventie
3.3.
Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig met elkaar samen dat de rechtbank deze gezamenlijk zal behandelen.
4.2.
Partijen twisten over de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke verhoudingen na de beëindiging van hun samenwoning. De woning aan de [adres 1] behoort tot een eenvoudige gemeenschap (artikel 3:166 BW), waarvan beide partijen de verdeling vorderen. Voorts vorderen zij over en weer vergoeding van kosten die zij in verband met de woning aan de [adres 1] hebben betaald. Daarnaast twisten partijen nog over de financiële afwikkeling van (i) de inmiddels verkochte woning aan de [adres 2] en (ii) de vof waarin partijen tot 1 april 2024 beiden vennoot waren.
4.3.
De door de man aanvankelijk in conventie onder 1. gevorderde rekening en verantwoording (door de vrouw) over de opbrengst van een woningen aan de [adres 3] te [plaats] en de woning aan de [adres 2] is na de akte wijziging van eis namens de man (randnummer 1.5 van die akte) niet meer aan de orde en behoeft dan ook geen verdere bespreking en beslissing meer. Hetzelfde geldt voor de bij dagvaarding door de man ingestelde vordering in conventie inzake een ouderschapsplan, welke vordering de man tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man nog wel gewezen op zijn vorderingen tot het afleggen van rekening en verantwoording ten aanzien van de [adres 3] en de [adres 2] , maar gelet op de formulering van de vordering onder 1. in de akte houdende wijziging van eis, oordeelt de rechtbank dat de man zijn vordering op dit punt heeft ingetrokken.
I. Verdeling woning [adres 1]
4.4.
De man wil dat de woning aan de [adres 1] te koop wordt gezet, waarbij de vrouw mag meebieden, terwijl de vrouw wil dat de woning aan haar wordt toebedeeld.
4.5.
De rechtbank ziet geen grond om de woning aan de [adres 1] direct te koop te laten zetten, waarbij de vrouw mag meebieden in het verkoopproces. Nu de vrouw na het vertrek van de man uit de woning met twee kinderen in de woning is blijven wonen en daar ook wil blijven wonen, zal de rechtbank haar in de gelegenheid stellen om te onderzoeken of zij de benodigde financiering kan krijgen om de woning over te nemen onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Nu geen overeenstemming bestaat over de huidige waarde van de woning, moet de woning eerst worden getaxeerd. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vrouw verklaard dat de vrouw bereid is om Kleurrijk NVM makelaars te [plaats] , één van de door de man voorgestelde makelaars, de opdracht te verlenen om de woning bindend te taxeren. De rechtbank zal dan ook bepalen dat deze makelaar de woning voor partijen bindend zal taxeren. De taxatie zal plaatsvinden buiten aanwezigheid van partijen. De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder de helft van de aan de taxatie verbonden kosten dragen.
4.6.
De rechtbank overweegt voorts dat de makelaar niet eenzijdig met één van partijen kan overleggen. Indien de makelaar vragen heeft, dienen deze schriftelijk via de e-mail te worden gesteld en te worden verstuurd aan beide partijen. Ook partijen moeten hun correspondentie richting de makelaar via de e-mail versturen en elkaar in de CC meenemen. Partijen kunnen ook via een groeps-Whatsapp of vergelijkbaar communicatiemiddel met elkaar en de makelaar communiceren.
4.7.
De rechtbank zal in het dictum bepalen dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat zij binnen een termijn van drie maanden na de taxatiedatum aan de man aantoont dat zij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen tegen betaling van de helft van de overwaarde (getaxeerde waarde -/- hypotheekschuld) aan de man en (ii) de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Als het haar niet lukt de benodigde financiering te krijgen, moet de woning alsnog worden verkocht aan een derde. De rechtbank zal in het dictum bepalen op welke wijze dit alsdan moet geschieden.
4.8.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat aan de woning geen beleggingsverzekering en/of andere kapitaalsverzekering is gekoppeld.
II. Eigenaarslasten, gebruiksvergoeding en gebruikerslasten woning aan de [adres 1]
4.9.
De vrouw vordert een bedrag van € 35.885,51 aan door haar betaalde kosten, alsmede een bedrag van € 582,05 (de helft van de maandelijkse betalingen voor rente en aflossing van de hypothecaire lening) voor iedere maand na 1 december 2024 tot aan de dag van levering van de woning aan de vrouw, dan wel levering van de woning aan een derde. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij in de periode van 1 februari 2020 tot en met 3 december 2024 € 67.734,70 aan hypotheeklasten (rente en aflossing) heeft betaald, alsmede een bedrag van € 4.036,32 aan overige eigenaarslasten, zijnde een bedrag van in totaal € 71.771,02. Volgens de vrouw dient de man de helft van deze kosten (€ 71.771,02 : 2 = € 35.885,51) aan de vrouw te betalen.
4.10.
De man vordert de verklaring voor recht dat hij een direct opeisbare vordering op de vrouw heeft van € 14.680,42 inzake de door hem betaalde woonlasten (eigenaarslasten en gebruikerslasten in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 1 januari 2025). Voorts voert hij aan dat hij recht heeft op een gebruiksvergoeding omdat de vrouw de woning aan de [adres 1] alleen bewoont vanaf 23 augustus 2021 en vordert hij dat deze vergoeding wordt verrekend met de vordering inzake de hypotheeklasten die de vrouw meent te hebben op de man.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot aan de datum van de overname van de woning door de vrouw of de verkoop en levering van de woning aan een derde in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning. Voor zover de ene partij bepaalde bedragen volledig heeft voldaan, ontstaat in beginsel een regresvordering op de andere partij.
4.12.
Voorts bepaalt artikel 3:169 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit artikel ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendom, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
Periode tot 23 augustus 2021
4.13.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist staat vast dat de vrouw sinds de aankoop van de woning op 1 februari 2020, en ook na het vertrek van de man uit de woning op 23 augustus 2021, de hypotheeklasten van de woning (rente en aflossing) heeft voldaan. De man heeft gesteld dat hij ten tijde van de samenwoning van partijen (in de periode van 1 februari 2020 tot en met 22 augustus 2022) andere lasten van het gezamenlijke huishouden heeft betaald en aldus (indirect) heeft meebetaald aan de hypotheeklasten. De vrouw heeft niet weersproken dat de man in deze periode kosten betreffende de gemeenschappelijke huishouding voor zijn rekening heeft genomen, zodat dit tussen partijen vaststaat. De vrouw stelt dat zij een groter deel voor haar rekening heeft genomen dan de man. Daarbij verwijst zij naar andere door haar betaalde kosten dan de rente en aflossing voor de hypothecaire lening.
4.14.
De vrouw heeft in zijn algemeenheid posten opgesomd die zij voor haar rekening heeft genomen, zonder bedragen te noemen. Daarbij heeft zij onder meer erop gewezen dat zij een groot deel van de boodschappen heeft betaald en de man de rest. Vervolgens heeft ze ook geschreven dat de boodschappen uit de kas van de vof zijn betaald. Ze heeft berekend hoeveel de man per maand heeft betaald voor gas, water en licht en gemeentelijke lasten.
De man heeft gesteld dat hij meer kosten voor zijn rekening heeft genomen dan gas, water en licht en gemeentelijke lasten, waaronder de boodschappen en kosten voor de kinderen. Dat de man in ieder geval een deel van de boodschappen heeft betaald, heeft de vrouw niet weersproken. Ze heeft echter geen inzicht gegeven in de bedragen die daarmee gemoeid waren. Ook is zij niet ingegaan op de stelling van de man dat hij kosten voor de kinderen voor zijn rekening heeft genomen. Een en ander betekent dat voor de rechtbank niet inzichtelijk is geworden welke bedragen partijen ieder hebben bijgedragen aan de huishouding in de periode dat zij samenwoonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar vordering voor wat betreft de periode van samenwonen, tegenover het gemotiveerde verweer van de man, onvoldoende heeft toegelicht. Hieruit volgt dat de vordering van de vrouw voor deze periode, zal worden afgewezen.
Periode vanaf 23 augustus 2021
Door de vrouw betaalde bedragen
4.15.
Na het vertrek van de man is de vrouw in de woning aan de [adres 1] blijven wonen. Zij heeft sindsdien de maandelijkse hypotheeklasten (rente en aflossing) voldaan, waarvoor zij nu een bijdrage van de man vordert. Verder vordert zij een bedrag van € 582,05 per maand vanaf december 2024. De vrouw vordert voorts een bedrag van € 220,30 zijnde de helft van de door haar betaalde bedragen aan rioolheffing over de jaren 2023 (€ 144,07), 2024 (€ 147,77) en 2025 (€ 148,76). De vrouw vordert tot slot een bedrag van in totaal € 1.797,86, zijnde de helft van de door haar betaalde kosten van vervanging van de radiator (€ 598,95), onderhoudskosten CV-ketel (€ 416,77) en vervanging van de CV-ketel (€ 2.580,00). De man heeft de hoogte van de door de vrouw gevorderde bedragen niet weersproken.
Door de man betaalde bedragen
4.16.
De man stelt dat hij in de periode vanaf 23 augustus 2021 tot 1 januari 2025 de volgende lasten ten aanzien van de woning aan de [adres 1] voor zijn rekening heeft genomen:
- gemeentelijke lasten ten bedrage van € 2.856,49;
- kosten voor de levering van energie ten bedrage van € 8.549;
- opstal/inboedelverzekering ten bedrage van € 2.522,20;
- Dunea water ten bedrage van € 1.316,59;
- waterschapsbelasting ten bedrage van € 227,35.
4.17.
Ter toelichting van dit deel van zijn vordering heeft de man gewezen op de stukken die hij als productie 14 bij de dagvaarding heeft overgelegd. Uit deze stukken volgt dat de man in ieder geval een deel van de door hem gevorderde bedragen heeft betaald. Zo heeft de man de rekeningen van de gemeentelijke belasting over de jaren 2023 en 2024 overgelegd en de rekeningen van de waterbelasting over de jaren 2022, 2023 en 2024. Deze rekeningen zijn op naam van de man gesteld en aan zijn huisadres gestuurd. De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat hij deze bedragen ook daadwerkelijk heeft betaald. De vrouw heeft niet gesteld, noch is anderszins is gebleken dat de gemeente dan wel het waterschap de vrouw op betaling van deze belastingen heeft aangesproken. Dat zou zijn gebeurd indien de betreffende bedragen niet waren betaald. De vrouw heeft nog wel aangevoerd dat zij de onroerendzaakbelasting voor 2023 heeft betaald, maar dat heeft zij niet nader toegelicht. Dat had wel op haar weg gelegen, omdat de betreffende rekening van de gemeente op naam van de man is gesteld en ook naar zijn huisadres is gestuurd.
4.18.
Dat de man betalingen heeft gedaan aan Centraal Beheer voor een opstalpolis heeft de vrouw niet weersproken. Zij heeft aangevoerd dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat het betalingen waren voor een opstalverzekering voor de woning aan de [adres 1] . Tegelijkertijd heeft zij erkend dat de man premie heeft betaald voor een woonverzekering, waarvan zij de helft (€ 76,71) aan de man moet betalen. In reactie hierop heeft de man gesteld dat de verzekering een gecombineerde polis van opstal en inboedel betreft, maar dat de man niet beschikt over de polis. Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft weersproken dat de man heeft betaald voor een opstal- en inboedelverzekering voor de woning aan de [adres 1] . De omstandigheid dat de vrouw ook een opstalverzekering heeft afgesloten, zoals zij stelt, komt voor haar rekening en risico. Omdat de man deze post kennelijk altijd voor zijn rekening heeft genomen, had het op haar weg gelegen om de man te informeren dat zij zelf een verzekering had afgesloten.
4.19.
De hoogte van de door de man gevorderde kosten voor gas, water en licht heeft de vrouw niet weersproken. Wel heeft zij tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de man in 2021 en in 2022 bij de eindafrekening ook bedragen heeft ontvangen van de energiemaatschappij. De man heeft dit niet kunnen bevestigen en de vrouw heeft hiervan ook geen stukken overgelegd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
4.20.
Een en ander betekent dat tussen partijen vaststaat dat de man de bedragen als genoemd onder 4.16. ten behoeven van de woning aan de [adres 1] heeft betaald.
Gebruiksvergoeding
4.21.
Vast staat dat de vrouw nooit een gebruiksvergoeding aan de man heeft betaald. De rechtbank acht het redelijk en billijk dat de vrouw een gebruiksvergoeding betaalt en dat de gebruiksvergoeding die de vrouw aan de man verschuldigd is wordt weggestreept tegen de eigenaarslasten die voor rekening van de man komen als mede-eigenaar van de woning aan de [adres 1] . Dat de vrouw geen gebruiksvergoeding is verschuldigd omdat partijen bij het vertrek van de man uit de woning afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woonlasten, heeft de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende toegelicht. Zij heeft van deze stelling nog geen begin van bewijs geleverd. Hetzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat de man zijn rechten zou hebben verwerkt om aanspraak te maken op een gebruiksvergoeding. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor rechtsverwerking. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de vrouw het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de man zijn aanspraak op de gebruiksvergoeding niet meer geldend zou maken, hetzij de positie van de vrouw onredelijk wordt benadeeld indien de man zijn aanspraak op de gebruiksvergoeding alsnog geldend maakt.
4.22.
De rechtbank stelt de gebruiksvergoeding vast op een bedrag gelijk aan de eigenaarslasten die op grond van artikel 3:172 BW voor rekening van de man komen. Een en ander betekent dat de vrouw voor wat betreft door haar betaalde rente en onderhoudskosten geen vordering heeft op de man, omdat deze wegvallen tegen de door haar te betalen gebruiksvergoeding. Voor zover de man zijn helft van de eigenaarslasten heeft betaald, staat hier een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding tegenover. Voor zover de man eigenaarslasten heeft betaald die voor rekening van de vrouw moeten komen, kan hij deze door hem betaalde kosten op de vrouw verhalen.
Eigenaarslasten over en weer
4.23.
Onder de eigenaarslasten vallen de rentebedragen die de vrouw heeft betaald voor de hypothecaire lening en de rioolbelasting. Deze vallen weg tegen de door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding. De door de man betaalde gemeentelijke lasten (€ 2.856,49), opstal/inboedelverzekering (€ 2.522,20) en waterschapsbelasting (227,35) zijn ook eigenaarslasten. Deze dient de vrouw aan de man te vergoeden, voor de helft in de vorm van een gebruiksvergoeding en voor de andere helft in de vorm van de betaling van de bedragen die als eigenaarslasten voor haar rekening komen. Gelet hierop is de vrouw een bedrag van € 5.606,04 aan de man verschuldigd.
4.24.
Bedragen die de vrouw heeft betaald ter aflossing van de hypotheek vallen niet onder de eigenaarslasten die worden weggestreept tegen de gebruiksvergoeding omdat deze aflossingen hebben geleid tot een vermeerdering van de overwaarde van de woning aan de [adres 1] . Hetzelfde geldt voor de bedragen die de vrouw heeft betaald in verband met het verbeteren van de woning aan de [adres 1] . Onderhoudskosten die zij heeft gemaakt, zijn geen eigenaarslasten en kan zij niet op de man verhalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat de CV-ketel ten tijde van de vervanging 20 jaar oud was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kosten van vervanging van deze ketel, evenals de kosten van vervanging van de radiator, zijn gemaakt ten behoeve van de instandhouding van de woning, zodat de man voor de helft hieraan dient bij te dragen. Het bedrag dat de vrouw heeft betaald voor onderhoud aan de CV-ketel komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de vrouw ten aanzien van dit bedrag niet heeft toegelicht dat het grootonderhoud betrof dat heeft geleid tot een waardevermeerdering van de woning. Kosten voor jaarlijks onderhoud van een CV-ketel zijn gebruikerslasten die voor rekening van de vrouw als bewoner van de woning aan de [adres 1] komen. Een en ander betekent dat de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd is gelijk aan de helft van de som van het bedrag van de hypothecaire lening per 23 augustus 2021 verminderd met het bedrag van de hypothecaire lening per de datum van levering van de woning aan de [adres 1] aan de vrouw of aan een derde. Daarnaast is de man aan de vrouw de helft verschuldigd van de bedragen die zij heeft betaald voor het vervangen van de CV-ketel (€ 2.580) en van een radiator (€ 589,95), totaal € 3.178,95 / 2 = € 1.589,47.
Door de man betaalde gebruikerslasten
4.25.
Bedragen die de man heeft betaald die het gebruik van de woning betreffen kan hij geheel op de vrouw verhalen. Dit is € 8.549 aan energiekosten en € 1.316,59 aan water, totaal € 9.865,59. De vrouw heeft haar stelling dat partijen hebben afgesproken dat de man de kosten voor gas/water/licht zou betalen onvoldoende toegelicht met de enkele stelling dat partijen op dit punt mondelinge afspraken hebben gemaakt. Zie ook hetgeen de rechtbank op dit punt onder 4.21. heeft overwogen.
Kosten Ohra
4.26.
Tot slot heeft de man nog betaling gevorderd van een bedrag van € 1.274,06 in verband met door hem aan Ohra betaalde bedragen voor de ziektekostenverzekering van de vrouw. Dit gedeelte van de vordering van de man wijst de rechtbank af. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij vanaf het einde van de relatie haar eigen ziektekostenverzekering heeft betaald. Dit heeft de man niet weersproken, de advocaat van de man heeft alleen gezegd dat de man de door hem betaalde kosten kan claimen bij de zorgverzekeraar, als de vrouw die kosten ook heeft betaald.
Conclusie
4.27.
Uit het voorgaande volgt dat de man een opeisbare vordering op de vrouw heeft van € 15,471,63 (€ 5.606,04 + € 9.865,59).
De vrouw heeft een vordering op de man van € 1.589,47 en zij heeft recht op een bedrag ter hoogte van de helft van de door haar na 22 augustus 2021 betaalde aflossing van de hypothecaire geldlening. Ten aanzien van deze laatste vordering zal de rechtbank bepalen dat het aan de vrouw verschuldigde bedrag zal moeten worden verrekend bij de levering van de woning aan de [adres 1] aan de vrouw dan wel dan wel worden uitbetaald bij levering van de woning aan de [adres 1] aan een derde.
4.28.
Per saldo moet de vrouw nu een bedrag van € 15.471,63 -/- € 1589,47 = € 13.882,16 aan de man betalen. De man zal dit mogen verrekenen met het bedrag in depot bij zijn advocaat, zie hierna onder 4.33.
III. Verkoopopbrengst woning [adres 2]
4.29.
De man stelt dat hij recht heeft op betaling van de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2] omdat enkel hij eigenaar was van de woning aan de [adres 2] en de gehele verkoopopbrengst van € 251.766,65 om die reden ten onrechte is overgemaakt naar de bankrekening van de vrouw. Eerst tijdens de mondelinge behandeling is namens de man verklaard dat onverschuldigde betaling de juridische grondslag is van deze vordering.
4.30.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat het bedrag van € 251.766,65 onverschuldigd via de notaris aan haar is uitbetaald. Zij heeft in dit verband nog aangevoerd dat de woning aan de [adres 2] uitsluitend op naam van de man is gezet, omdat zij daartoe door de man was gedwongen. De vrouw heeft in dit verband gesproken over huiselijk geweld. Voorts heeft de vrouw gesteld dat de woning weliswaar is betaald via de bankrekening van de man, maar dat het geld op die bankrekening afkomstig was van haar familie in China.
4.31.
De rechtbank overweegt dat op degene die een vordering uit onverschuldigde betaling tegen een ander instelt (de man), de stelplicht en de bewijslast rust dat hij die ander heeft betaald zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestond.
4.32.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de gestelde onverschuldigde betaling onvoldoende toegelicht. In zoverre heeft de man dan ook niet voldaan aan de op hem rustende stel- en bewijsplicht. Hij heeft in dit verband uitsluitend gesteld dat enkel hij eigenaar was van de woning en heeft voorts gewezen op een bankafschrift uit Hong Kong en het feit dat de koopsom vanaf de bankrekening van de man is betaald. Dat het geld waarmee de koopsom van de woning is betaald ook van de man was, blijkt nergens uit. Daar komt nog bij dat de rechtbank, gelijk namens de vrouw onweersproken is gesteld, het niet aannemelijk acht dat de notaris de betreffende koopsom op de bankrekening van de vrouw heeft gestort zonder dat hij daartoe de instructie heeft gekregen van zowel de man als de vrouw. De vordering van de man tot betaling door de vrouw van het bedrag van € 251.766,65 uit hoofde van onverschuldigde betaling wordt dan ook afgewezen.
4.33.
Dit brengt met zich dat ook het bedrag van € 60.000, dat in depot is gezet op een derdengeldrekening van de advocaat van de man, omdat de man meende een vordering op de vrouw te hebben inzake de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2] (zie hiervoor onder 2.5), niet aan de man toekomt. De rechtbank zal, overeenkomstig de vordering van de vrouw daartoe, de man veroordelen om schriftelijk aan mr. Tsui opdracht te geven tot het vrijgeven van het bedrag van € 60.000 en tot het storten van dit bedrag verminderd met het door de vrouw aan de man verschuldigde bedrag van € 13.882,16, derhalve een bedrag van € 46.117,84 op een door de vrouw op te geven bankrekening, dit binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. De gevorderde dwangsom in verband met de door de man te geven opdracht aan zijn advocaat bepaalt de rechtbank in redelijkheid op een bedrag van € 250 per dag, dit met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 25.000.
IV. De vof
4.34.
Eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van de man desgevraagd verklaard dat de man met de vorderingen in conventie onder 3 tot en met 5 heeft bedoeld een bedrag te vorderen van per saldo € 23.268, dit aan de hand van een tijdens de mondelinge behandeling toegelichte berekening. Bij die berekening heeft de advocaat van de man verwezen naar de randnummers 11 en 13 van de dagvaarding, het jaarkapitaal van de vof over 2024 (€ 131.939 voor de man en € 244.366 voor de vrouw) en het op grond van de bij de rechtbank op 1 maart 2024 getroffen schikking door de man aan de vrouw betaalde bedrag van € 76.385 in verband met het verschil in kapitaal tussen partijen.
4.35.
Gelijk de vrouw stelt, is de rechtbank van oordeel dat partijen ter zake van de verdeling van de vof tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 1 maart 2024 een alomvattende regeling hebben getroffen die is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 7:900 BW, waarbij partijen elkaar ter zake de vof en de voortzetting van de vof als eenmanszaak door de man over en weer finale kwijting hebben verleend. Bij die regeling hebben partijen met een bedrag aan kapitaalverschil tussen partijen rekening gehouden, waarbij door – de van rechtsbijstand voorziene – partijen geen enkel voorbehoud is gemaakt, ook niet ten aanzien van het opnieuw berekenen van dat verschil rekening houdend met het eindkapitaal per 31 maart 2024. De vordering van de man wordt dan ook afgewezen, dit nog daargelaten het feit dat de man het door hem gevorderde bedrag van € 23.268 onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank acht daartoe de eerst tijdens de mondelinge behandeling gepresenteerde, uitsluitend mondeling toegelichte berekening onvoldoende.
De proceskosten
4.36.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
de gezamenlijke woning aan de [adres 1] te [plaats] , wordt toegedeeld aan de vrouw tegen de door Kleurrijk NVM makelaars te [plaats] getaxeerde waarde, onder de opschortende voorwaarden dat de vrouw binnen drie maanden na heden aan de man aantoont dat zij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en (ii) de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de woning rustende hypotheek;
5.2.
indien aan de onder 5.1. genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de man binnen twee maanden nadat de vrouw de man schriftelijk heeft bericht dat zij de woning kan overnemen, zijn aandeel in de woning overdragen aan de vrouw, onder de verplichting van de vrouw om aan de man uit hoofde van overbedeling en ter gelegenheid van de overdracht te voldoen een bedrag ter hoogte van de helft van de overwaarde (de vastgestelde marktwaarde van de woning -/- het bedrag van de hypothecaire geldlening per 23 augustus 2021). De kosten van de overdracht komen voor rekening van de vrouw;
5.3.
indien aan de onder 5.1. genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen zullen hiertoe binnen een week nadat de onder 5.1. genoemde termijn van drie maanden is verstreken gezamenlijk (indien gewenst met gebruikmaking van een volmacht) een verkoopopdracht verstrekken aan Kleurrijk NVM makelaars te [plaats] . De makelaar zal partijen bindend adviseren over de verkoopactiviteiten en de vraag- en laatprijs tenzij partijen in onderling overleg binnen 24 uur nadat de makelaar heeft geadviseerd tot een ander besluit komen. De communicatie tussen partijen zal verlopen op de wijze zoals omschreven onder 4.6;
5.4.
bij verkoop en levering van de woning aan een derde, dienen uit de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening te worden afgelost en de kosten, waaronder de makelaarskosten te worden betaald. Van het alsdan resterende bedrag komt een deel ter hoogte van het verschil tussen de hoogte van de hypothecaire geldlening per datum levering en de hoogte van de hypothecaire geldlening per 23 augustus 2021 toe aan de vrouw. Partijen zijn ieder bij helfte gerechtigd tot het daarna resterende bedrag. Indien sprake is van een onderwaarde dan zijn partijen daarvoor ieder voor de helft draagplichtig;
5.5.
veroordeelt de man om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, schriftelijk aan mr. Tsui, advocaat bij Sett advocaten en belastingadviseurs, opdracht te geven tot het vrijgeven van het op derdenrekening van Sett advocaten en belastingadviseurs gestorte bedrag van € 60.000 en tot het storten van dit bedrag verminderd met het per saldo door de vrouw aan de man verschuldigd bedrag van € € 13.882,16, derhalve een bedrag van € 46.117,84 op een door de vrouw door te geven bankrekening, een en ander op verbeurte van een dwangsom groot € 250 voor elke dag of gedeelte van een dag dat de man, vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft met de opdracht aan de advocaat, tot een maximum van € 25.000;
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.
3558