ECLI:NL:RBDHA:2025:13841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/09/680246 / HA ZA 25-155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over de taxatiewaarde van de echtelijke woning in het echtscheidingsconvenant

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die in 2010 zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft eerder op 24 april 2024 de echtscheiding uitgesproken, waarbij een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant zijn opgesteld. In het convenant is afgesproken dat de man de echtelijke woning aan de [adres 1] zal overnemen tegen de getaxeerde waarde, maar er is onduidelijkheid over of deze waarde in verhuurde of onverhuurde staat moet worden vastgesteld. De man vordert dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 179.000 in verhuurde staat, terwijl de vrouw stelt dat de waarde € 215.000 in onverhuurde staat moet zijn. De rechtbank heeft op 2 juli 2025 geoordeeld dat de taxatiewaarde van de woning aan de [adres 1] in verhuurde staat moet worden vastgesteld op € 179.000, omdat partijen het erover eens zijn dat dit de juiste waarde is. De vordering van de vrouw in reconventie is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw een bedrag van € 89.500 toekomt in verband met de toedeling van de woning aan de man.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/680246 / HA ZA 25-155
Vonnis – bij vervroeging – van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
advocaat: mr. N.J. Josipovic,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. T. Ertekin.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 februari 2025, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 23 april 2025;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.3.
De vonnisdatum is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn in 2010 met elkaar gehuwd en zij hebben twee minderjarige kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 24 april 2024 van deze rechtbank is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Aan de beschikking is een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant gehecht, die deel uitmaken van de beschikking. In het echtscheidingsconvenant is onder meer het volgende opgenomen:
“2.Activa:
1. de woning aan de [adres 1] ( [postcode 1] ) te [plaats] ;
2. de voormalige echtelijke woning aan de [adres 2] ( [postcode 2] ) te [plaats] , met eventueel daaraan gekoppelde verzekeringen;
(…)”
“4.Registergoederen
b. partijen komen overeen dat de onder 2.1 genoemde woning aan de man wordt toebedeeld.
c. partijen komen overeen dat de onder 2.2 genoemde woning aan een derde partij wordt verkocht en de netto-opbrengst bij helfte wordt verdeeld.
d. Bij verkoop van de onder 2.2 genoemde woning zal de man uit de netto-opbrengst en eerst na aflossing van de openstaande hypotheek op deze woning, aan de vrouw betalen de helft van de taxatiewaarde van de woning aan de [adres 1] vanwege overbedeling door man door overboeking op door vrouw te verstrekken bankrekeningnummer, gelijktijdig met de afrekening in verband met de verkoop van de onder 2.2 genoemde woning.”
2.3.
In het ouderschapsplan is opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben. Verder is een zorg- en contactregeling opgenomen die bepaalt dat de kinderen wekelijks van zaterdag tot maandag bij de man verblijven.
2.4.
De woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning aan de [adres 1] ) was ten tijde van het tekenen van het echtscheidingsconvenant verhuurd en wordt nog altijd verhuurd.
2.5.
Op 20 augustus 2024 is een concept taxatierapport opgesteld, waarin opgenomen de waarde van de woning in verhuurde en in onverhuurde staat.
2.6.
In november 2024 hebben partijen in kort geding – kort gezegd – over en weer nakoming van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant gevorderd. In het in die procedure gewezen vonnis van 30 december 2024 is onder meer het volgende overwogen:
“Ieder van partijen heeft in beginsel recht op de helft van de overwaarde van de woning [adres 2] . Ten laste van het aandeel van de man in de overwaarde [adres 2] zal aan de vrouw worden betaald een bedrag van € 89.500,- (€ 179.000,-/2). Onder de voorwaarde van voldoening van dat bedrag aan de vrouw wordt de woning [adres 1] volledig eigendom van de man. De voorzieningenrechter bepaalt verder dat van het resterende aandeel van de man in de overwaarde van de opbrengst [adres 2] de helft van € 36.000 (het verschil tussen € 215.000,- en € 179.000,-), dus € 18.000,- ten laste van de man in depot zal blijven bij de notaris. Dit bedrag zal daar blijven staat totdat partijen daarover een schriftelijke afspraak hebben gemaakt, of totdat een bodemrechter (of een andere door partijen gekozen geschilbeslechter) een uitspraak heeft gedaan over de vraag of voor de verkrijging door de man van het aandeel van de vrouw in het pand [adres 1] uitgegaan moet worden van de waarde in verhuurde of in onverhuurde staat. Eventuele kosten van het depot komen voor rekening van de partij die in het ongelijk is gesteld of worden verdeeld op de door partijen overeen te komen wijze.”
2.7.
De woning aan de [adres 2] is inmiddels verkocht en uit de verkoopopbrengst heeft de man – ter uitvoering van het kort geding vonnis – een bedrag van € 89.500 aan de vrouw voldaan. De helft van € 36.000 (waarmee bedoeld is het verschil tussen de taxatiewaarde van de woning aan de [adres 1] in verhuurde staat en de taxatiewaarde in onverhuurde staat), dus € 18.000, is ten laste van de man in depot bij de notaris gestort.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de waarde van de woning aan de [adres 1] zal worden vastgesteld tegen de waarde in verhuurde staat, te weten € 179.000, met bepaling dat de man de woning zal overnemen tegen de waarde van € 179.000, en dat hij de vrouw zal doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid waarmee de vrouw een bedrag van € 89.500 toekomt. Verder vordert hij betaling van de kosten van de onderhavige procedure.
3.2.
De man legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Er moet worden uitgegaan van een waarde van de woning in verhuurde staat omdat de woning ten tijde van de ondertekening van het echtscheidingsconvenant werd verhuurd. De woning is nog altijd verhuurd, en dat zal in de nabije toekomst niet anders zijn. De huurovereenkomst met de huurders van woning aan de [adres 1] kan niet zomaar worden beëindigd.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert - samengevat - te bepalen dat de verdeling van de woning aan de [adres 1] wordt bepaald op grond van de taxatiewaarde begroot op € 215.000 en dat de helft hiervan door de man aan de vrouw wordt voldaan. Verder vordert zij betaling van de kosten van de onderhavige procedure.
3.4.
De vrouw legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Partijen zijn bij het opmaken van de zorgregeling ervan uitgegaan dat de man zijn intrek zou nemen in de woning aan de [adres 1] , zodat de kinderen daar bij de man zouden kunnen verblijven. Daarom moet voor het bepalen van de waarde van woning aan de [adres 1] uitgegaan worden van de waarde vrij van huur. De vrouw stelt dat de man de huurovereenkomst met succes kan opzeggen op de grond van dringend eigen gebruik. De man heeft momenteel immers geen zelfstandige woning en woont samen met zijn moeder.
in conventie en in reconventie
3.5.
Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen met elkaar samen. De vorderingen worden daarom hierna gezamenlijk behandeld.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen over en weer geen verweer hebben gevoerd tegen de opgevoerde taxatiebedragen van de woning aan de [adres 1] in zowel verhuurde als onverhuurde staat. Tussen hen staat derhalve vast dat de woning aan de [adres 1] een taxatiewaarde heeft van € 179.000 in verhuurde staat en een waarde van € 215.000 in onverhuurde staat. In de onderhavige procedure gaat het enkel om de vraag welke taxatiewaarde partijen in artikel 4 onder d van het echtscheidingsconvenant tot uitgangspunt hebben genomen. De man stelt zich op het standpunt dat met “
de taxatiewaarde”wordt bedoeld de waarde van de woning in verhuurde staat, terwijl de vrouw van mening is dat het gaat om de waarde van de woning in onverhuurde staat.
4.3.
Wanneer partijen verschillen in wat zij onderling hebben afgesproken, moeten de afspraken worden uitgelegd. Daarbij beoordeelt de rechtbank de afspraken aan de hand van het Haviltex-criterium. De Hoge Raad verwoordde dit criterium als volgt:

De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. [1]
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de uitleg van een bepaling uit een overeenkomst gaat het niet alleen om de woorden die op papier zijn gezet. Ook de bedoelingen van partijen kan daarbij een rol spelen. Voorts kan van belang zijn dat partijen zich bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant hebben laten bijstaan door een advocaat.
4.5.
Uit artikel 4 onder d van het convenant volgt dat de helft van de taxatiewaarde van de woning aan de [adres 1] bij verkoop van de woning aan de [adres 2] door de man aan de vrouw wordt voldaan. In dit artikel is niet opgenomen wat partijen bedoelen met de taxatiewaarde van de woning en ook elders in het convenant is dit niet bepaald. De woning aan de [adres 1] werd zowel bij het tekenen van het convenant als bij de verkoop van de woning aan de [adres 2] verhuurd. Ook nu is de woning aan de [adres 1] nog steeds verhuurd. Hierin ziet de rechtbank een aanknopingspunt voor de door de man bepleite uitleg van het begrip “de taxatiewaarde” in artikel 4 onder d van het convenant.
4.6.
Voor het standpunt van de vrouw, dat het de bedoeling van partijen is geweest om de woning vrij van huurders te taxeren omdat de man in verband met de zorg- en contactregeling zelf zijn intrek in de woning zou nemen, zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden. De man ontkent dit: het is en was nooit zijn bedoeling om in de woning te gaan wonen. De huurders die erin zitten hebben ook recht op huurbescherming en kunnen er derhalve niet zomaar worden uitgezet.
4.7.
Niets in het echtscheidingsconvenant, het ouderschapsplan of de overige overgelegde stukken onderschrijft de uitleg van de vrouw. Ook tijdens de mondelinge behandeling is, naast de eigen verklaring van de vrouw, niets gezegd op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat partijen met de taxatiewaarde hebben bedoeld de waarde van de woning in onverhuurde staat. De vrouw vertelde dat de gezamenlijke advocaat van partijen haar had laten weten dat het de bedoeling van de man was om in de woning te gaan wonen, maar zij heeft ook verteld dat de advocaat hierover in de procedure geen verklaring wil afleggen. Dat dit de bedoeling was is derhalve in deze procedure niet komen vast te staan. Een en ander betekent dat de vrouw geen concrete aanknopingspunten heeft genoemd die de door haar voorgestane uitleg ondersteunen.
4.8.
Gelet op dit een en ander komt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 4 van het convenant zo moet worden uitgelegd dat met taxatiewaarde wordt bedoeld de taxatiewaarde van de woning aan de [adres 1] in verhuurde staat. De taxatiewaarde van de woning aan de [adres 1] wordt door de rechtbank dan ook vastgesteld op € 179.000, nu partijen het erover eens zijn dat dit de taxatiewaarde in verhuurde staat is en de vordering van de man op deze waarde is gebaseerd.
4.9.
De man heeft nog gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat de man de woning aan de [adres 1] zal overnemen tegen de vastgestelde waarde en dat hij de vrouw zal doen ontslaan uit de hoofdelijkheid. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de woning in het kadaster al alleen op naam staat van de man en dat geen sprake is van een geldlening in verband met de woning waarvoor de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is. Dit betekent dat de rechtbank dit gedeelte van de vordering van de man, bij gebrek aan belang, zal afwijzen. Wel zal de rechtbank, gelet op het in depot opgenomen bedrag, nog bepalen dat aan de vrouw in verband met de toedeling van de woning aan de man een bedrag van € 89.500 toekomt. Dit bedrag heeft zij overigens al ontvangen.
4.10.
De vordering van de vrouw in reconventie zal worden afgewezen, omdat deze is gebaseerd op een taxatiewaarde van € 215.000.
4.11.
Gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, zullen de proceskosten tussen partijen in conventie en in reconventie worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
stelt de waarde van de woning aan de [adres 1] ( [postcode 1] ) te [plaats] vast op € 179.000 en bepaalt dat de vrouw in verband met de toedeling van de woning aan de [adres 1] aan de man een bedrag van € 89.500 toekomt,
5.2.
verklaart het bepaalde onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van de vrouw af,
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981, 635 (Haviltex).