ECLI:NL:RBDHA:2025:13842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
C/09/683564 / KG RK 25-510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring van onderhandse verkoop van een woning in het kader van een faillissement

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2025 een beschikking gegeven inzake het verzoek van ING Bank N.V. tot goedkeuring van de onderhandse verkoop van een woning. De woning, gelegen op een perceel grond met daarop een casco woonhuis, was onderwerp van een hypothecaire lening waarbij ING als eerste hypotheekhouder optrad. De eigenaar van de woning, aangeduid als [naam], voldeed niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening, wat leidde tot een aankondiging van executoriale verkoop. ING heeft een koopovereenkomst gesloten met een aspirant-koper, aangeduid als [aspirant-koper], en verzocht de rechtbank om goedkeuring van deze onderhandse verkoop.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermoedelijke verkoopopbrengst bij een executieveiling € 490.000,- bedraagt, wat overeenkomt met de koopsom in de onderhandse verkoop. Ondanks dat dit strikt genomen niet voldoet aan het wettelijk criterium van artikel 3:268 lid 2 BW, concludeert de voorzieningenrechter dat er een reëel risico bestaat dat de woning bij een openbare veiling minder zal opbrengen vanwege de casco staat. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van ING goedgekeurd en bepaald dat de woning onderhands verkocht kan worden. Tevens is bepaald dat de huidige eigenaar en zijn aanverwanten de woning moeten ontruimen op de dag van inschrijving van de leveringsakte.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/683564 / KG RK 25-510
Beschikking van de voorzieningenrechter van 24 juli 2025
in de zaak van
ING BANK N.V., te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. J. Voskamp,
tegen
MR. E.L. DE HAAN Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [naam] ,te [plaats 1] ,
verweerder,
niet verschenen,
en
[aspirant-koper], te [plaats 2] ,
aspirant-koper,
DAIMLER TRUCK FINANCIAL SERVICES NEDERLAND B.V., te Harderwijk,
beslaglegger.
Partijen worden hierna respectievelijk “ING”, “de curator”, “ [naam] ”, “ [aspirant-koper] ” en “de beslaglegger” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met acht producties, ingekomen op 14 april 2025;
  • de e-mail van [naam] van 11 mei 2025;
  • de e-mail van mr. Voskamp van 26 mei 2025;
  • de e-mail van mr. Voskamp met twee producties van 11 juli 2025.
1.2.
Op 17 juli 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. Hierbij waren aanwezig:
  • mr. T.J.P. Jager, kantoorgenoot van mr. Voskamp;
  • [aspirant-koper] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Jager overzichten van de openstaande vorderingen overgelegd.
1.3.
Hoewel [naam] per e-mail heeft aangegeven verweer te willen voeren, is hij, ondanks dat hij daartoe juist is opgeroepen, niet verschenen op de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter trekt daaruit de conclusie dat hij niet langer verweer wenst te voeren tegen het ingediende verzoek.

2.Het verzoek en de beoordeling

2.1.
ING verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het registergoed te weten een perceel grond met daarop het casco woonhuis en verdere toebehoren, plaatselijk bekend [adres] , [postcode] [plaats 3] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] , groot ongeveer één are en negenentwintig centiare (hierna: de woning), daaronder begrepen de roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW), onderhands te verkopen op grond van de koopovereenkomst tussen ING en [aspirant-koper] met de daarbij behorende bedingen d.d. 13 april 2025. Verder wordt verzocht [naam] en de zijnen te veroordelen de woning uiterlijk op de datum van de levering te ontruimen.
2.2.
ING voert daartoe het volgende aan. ING is op grond van de notariële akte van 14 maart 2023 eerste hypotheekhouder van de woning. [naam] komt zijn verplichtingen aan ING uit hoofde van de hypothecaire geldlening niet na. Om die reden heeft ING op 11 februari 2025 de executoriale verkoop aangezegd en de executieveiling van 24 april 2025 aangekondigd. Naar aanleiding van de advertentie zijn een drietal biedingen ontvangen en is op 13 april 2025 een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen ING en [aspirant-koper] . Om die reden verzoekt ING nu goedkeuring van de onderhandse verkoop van de woning.
2.3.
Het uitgangspunt is dat een executoriale verkoop van een onroerende zaak geschiedt bij openbare veiling op grond van artikel 3:268 lid 1 BW. Op grond van artikel 3:268 lid 2 BW kan de voorzieningenrechter op verzoek van de hypotheekhouder, de hypotheekgever of degene die executoriaal beslag heeft gelegd, bepalen dat de executoriale verkoop van een onroerende zaak in plaats van in het openbaar door middel een veiling, onderhands zal geschieden bij een overeenkomst die hem ter goedkeuring bij het verzoek wordt overgelegd. Een dergelijk verzoek is slechts toewijsbaar indien, gelet op de omstandigheden van het geval, valt te verwachten dat onderhandse verkoop conform de overgelegde koopovereenkomst leidt tot een hogere opbrengst dan wanneer de onroerende zaak openbaar wordt verkocht op de veiling.
2.4.
Uit het taxatierapport dat bij het verzoekschrift is overgelegd, blijkt dat de vermoedelijke verkoopopbrengst van de woning vrij van huur en gebruik bij een executieveiling € 490.000,- bedraagt. In de koopovereenkomst tussen ING en [aspirant-koper] is een koopsom van € 490.000,- opgenomen. Strikt genomen wordt daarmee niet aan het wettelijk criterium van artikel 3:268 lid 2 BW voldaan. In de omstandigheden van dit geval is naar het oordeel van de rechtbank echter een reëel risico aanwezig dat de woning op een executieveiling minder zal opbrengen als gevolg van de casco staat van de woning. In dat licht bezien is niet onaannemelijk dat de nu geboden hoogste onderhandse koopsom beter uitpakt dan de opbrengst bij een executieveiling. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat het verzoek aan alle wettelijke vereisten voldoet. Met betrekking tot de ontruiming zal de voorzieningenrechter bepalen dat niet eerder tot ontruiming kan worden overgegaan dan na inschrijving van de leveringsakte op grond van artikel 3:89 BW.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
bepaalt dat de verkoop van de woning plaatselijk bekend [adres] , [postcode] [plaats 3] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] , groot ongeveer één are en negenentwintig centiare, daaronder begrepen de roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 BW, onderhands zal geschieden overeenkomstig de aangehechte en hierbij goedgekeurde koopovereenkomst tussen ING en [aspirant-koper] tegen een koopsom van € 490.000,-;
3.2.
veroordeelt [naam] en de zijnen tot ontruiming van de woning, uiterlijk op de dag van inschrijving van de leveringsakte op grond van artikel 3:89 BW;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 3384