ECLI:NL:RBDHA:2025:13948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL24.30229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Iraanse eiser met betrekking tot biseksualiteit en afvalligheid van de Islam

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 juli 2025, wordt de asielaanvraag van een Iraanse eiser behandeld. De eiser, geboren in 1992, heeft op 15 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 12 juli 2024 afgewezen, wat de eiser heeft doen besluiten om beroep aan te tekenen. De rechtbank heeft op 16 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven, omdat de minister zich niet deugdelijk heeft gemotiveerd over de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid van de eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke en authentieke verklaringen van de eiser over zijn biseksualiteit en het acceptatieproces. De rechtbank benadrukt dat in LHBTI-zaken het persoonlijke verhaal van de vreemdeling centraal staat en dat de minister een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet maken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30229
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. W. van Hoof).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat sprake is van een motiveringsgebrek. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Eiser heeft op 15 augustus 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 juli 2024 deze aanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Razaghi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in Iran in het geheim een relatie aangegaan met [A] . Toen haar familie hier achter kwam is eiser meegenomen naar het politiebureau. Eiser werd beschuldigd van het ontmaagden van [A] . Met behulp van zijn broer is eiser het politiebureau ontvlucht en heeft hij Iran verlaten. Eiser heeft vervolgens zes jaar in Turkije gewoond. Eiser heeft ook verklaard dat hij niet in de Islam gelooft, de religie waarmee hij is opgegroeid. Verder heeft eiser verklaard dat hij biseksueel is. Gelet op al het voorgaande vreest eiser dat hij bij terugkeer zal worden opgepakt en dat hij de doodstraf zal krijgen.

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) Afvalligheid van de Islam;
3) Seksuele gerichtheid;
4) Problemen met de familie van [A] .
4.1.
De minister vindt de seksuele gerichtheid niet geloofwaardig. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hij erachter kwam dat hij op zowel mannen als vrouwen valt en wat dit met hem deed. Eiser heeft oppervlakkig verklaard over zijn vorige relaties. Verder heeft eiser algemeen verklaard over zijn ervaring met een LHBTI-organisatie in Turkije en over de contacten met de LHBTI-gemeenschap in Nederland. Verder vindt de minister de problemen met de familie van [A] niet geloofwaardig. De minister vindt het niet aannemelijk dat eiser met handboeien om heeft kunnen ontsnappen. Verder is het ongerijmd dat de moeder van [A] de politie heeft gebeld om haar dochter te beschermen. Ook kan eiser op geen enkele manier aantonen dat hij gezocht wordt.
4.2.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst en de afvalligheid van de Islam geloofwaardig. Deze geloofwaardige asielmotieven en feiten en omstandigheden zijn volgens de minister niet zwaarwegend genoeg en leiden daarom niet tot de conclusie dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging of dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Eiser heeft met zijn verklaringen en eerdere handelingen niet aannemelijk gemaakt dat de afvalligheid onderdeel is van zijn religieuze identiteit. Daarom vindt de minister dat van eiser bij terugkeer naar Iran terughoudendheid kan worden gevraagd. De minister heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond.
De geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid
5. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte zijn biseksuele geaardheid ongeloofwaardig acht. Eiser stelt dat hij niet oppervlakkig en summier heeft verklaard. Hij heeft vrij uitvoerig verklaard over de ontdekking van zijn – in eerste instantie – homoseksualiteit. Eiser heeft uitgelegd waarom hij de verklaring van de psycholoog dat hij homoseksueel was voor waar heeft aangenomen. Eiser heeft verder voldoende uitgelegd wat zijn aanvaarding met hem deed. Hij heeft onder andere gewezen op de sociale isolatie. De minister werpt eiser ten onrechte tegen dat hij niet gedetailleerd kan verklaren over zijn gevoelens. Dit is namelijk niet in overeenstemming met de werkinstructie (WI) 2019/17. Uit de besluitvorming blijkt niet dat de minister rekening heeft gehouden met eisers referentiekader. Voor zover de minister eiser tegenwerpt dat hij geen uitleg geeft over hoe hij zijn seksuele geaardheid heeft geaccepteerd en hoe hij tot dat besef kwam, kan dat eiser niet worden tegengeworpen nu de vraagstelling hierover relatief beperkt is geweest. Eiser stelt verder dat de minister ten onrechte tegenwerpt dat hij oppervlakkig heeft verklaard over zijn voorgaande relaties. Eiser heeft uitleg gegeven over de diverse relaties die hij heeft gehad; hoe ze zijn ontstaan, hoe lang ze hebben geduurd en wat de relaties voor hem hebben betekend. Verder erkent eiser dat hij weinig contacten heeft met de LHBTI-gemeenschap in Nederland, omdat hij die behoefte – vanwege het beëindigen van een relatie – niet voelt.
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het zwaartepunt in LHBTI-zaken moet liggen bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaringen, zonder daarbij uit te gaan van stereotiepe uitgangspunten. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van de vreemdeling over de wijze waarop hij zijn seksuele geaardheid heeft geaccepteerd (uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885). Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat een vreemdeling zelden overtuigend bewijs kan leveren van zijn seksuele geaardheid. Meer nog dan bij andere asielmotieven, zijn de eigen verklaringen van een vreemdeling die een seksuele geaardheid als asielmotief naar voren brengt van wezenlijk belang (uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754). De minister dient een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te maken waarbij hij de verklaringen van de vreemdeling over de verschillende in de WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen en het overgelegde bewijsmateriaal moet bezien. Hieronder wordt de geloofwaardigheidsbeoordeling van de minister per thema besproken.
Privéleven en omgeving
7. In het voornemen vindt de minister dat eiser algemeen heeft verklaard over zijn gevoelens en gedachten en dat eisers verklaringen niet authentiek en persoonlijk zijn. De minister werpt eiser tegen dat hij oppervlakkig heeft verklaard over hoe hij met de ontdekking dat hij op mannen valt, is omgegaan. Daarbij wijst de minister er op dat eiser heeft opgemerkt dat hij wilde kussen en knuffelen, dat hij zich vreemd en eenzaam voelde en het een zware periode was. Ook stelt de minister dat van eiser mag worden verwacht dat hij verklaart over hoe hij zichzelf heeft geaccepteerd en hoe zijn geestelijke toestand was, en “
niet enkel” dat eiser van zijn moeder via de psycholoog heeft gehoord dat hij homoseksueel is. Verder vindt de minister dat eiser summier verklaart over wat zijn seksuele gerichtheid met hem deed. Eiser heeft enkel verklaard dat hij zich slecht voelde, dat hij zichzelf niet kon zijn en dat hij moest doen alsof. Daarnaast heeft eiser volgens de minister niet voldoende gedetailleerd verklaard over zijn ervaringen met zijn biseksualiteit en wat dit met hem deed en dat hij blijft steken in de opmerking dat hij dit verwarrend vond.
7.1.
In het bestreden besluit heeft de minister in aanvulling daarop tegengeworpen dat eiser algemene antwoorden geeft, zoals dat eiser zich leeg, ongemakkelijk en verstoten voelde. Ook wijst de minister er op dat eiser over de periode van ontdekking “enkel” heeft gesteld dat het een zware periode was, maar verder onvoldoende inzicht geeft in zijn gevoelens, gedachten en ervaringen in die tijd. Volgens de minister is eiser meerdere keren gevraagd naar zijn ervaringen, hoe het lukte om zijn geaardheid te accepteren en wat het met eiser deed dat hij er niet over mocht praten, maar heeft eiser nagelaten om antwoorden te geven die getuigen van een persoonlijke betekenisgeving.
8. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat hij zich leeg voelde en geïsoleerd raakte, dat hij werd verstoten en zich eenzaam voelde en nergens bij hoorde, en zich niet geaccepteerd voelde. Hij isoleerde zichzelf, voelde zich ongemakkelijk en niet sociaal (pagina 13 van het nader gehoor). Ook heeft eiser verklaard dat hij geen fijn gevoel had, dat het bevreemdend is en dat hij een rol speelt. Hij kan niet zichzelf zijn, hij was twee verschillende persoonlijkheden. Dat heeft hem innerlijk beschadigd. Hij verklaart verder dat hij zich bij iedereen terugtrok, innerlijk gesloten was en zich als in een kooi gestopt voelde (pagina’s 15 en 16 van het nader gehoor). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in zoverre meer verklaard over zijn persoonlijke ervaringen en beleving met betrekking tot (de ontdekking en acceptatie van) zijn seksuele gerichtheid dan bij de besluitvorming is betrokken. Daarbij merkt de rechtbank op dat de minister in de besluitvorming ten aanzien van een aantal punten concludeert dat eiser “enkel” heeft verklaard dat hij van zijn moeder via de psycholoog heeft gehoord dat hij homoseksueel is, dat hij “enkel” heeft verklaard dat hij zich slecht voelde, niet zichzelf kon zijn en moest doen alsof, “enkel” dat het een zware periode was en dat eiser ten aanzien van de ervaringen met zijn biseksualiteit “blijft steken” in de opmerking dat hij het verwarrend vond. Daarmee miskent de minister dat eiser – zoals hiervoor is vermeld – meer heeft verklaard over zijn ervaringen en beleving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister aldus niet deugdelijk toegelicht waarom deze (aanvullende) verklaringen van eiser over de wijze waarop hij zijn seksuele gerichtheid heeft ontdekt en wat dit met hem deed, volgens de minister algemeen en niet authentiek en persoonlijk zijn.
8.1.
De rechtbank overweegt verder dat de minister in het bestreden besluit heeft opgemerkt (pagina 3) dat van eiser mag worden verwacht dat hij gedetailleerd kan verklaren over zijn gevoelens en hoe hij met de situatie omging, en dat uit de WI 2019/17 wel volgt dat van hem mag worden verwacht dat hij met meer details verklaart, dan algemene benamingen van gevoelens. De minister heeft niet – ook niet op de zitting – duidelijk kunnen maken waar in de werkinstructie is vermeld dat van een vreemdeling gedetailleerde verklaringen worden verwacht. Wel wordt in de werkinstructie vermeld dat het authentieke verhaal van de vreemdeling van belang is en dat het om die reden van belang is door te vragen bij standaardantwoorden. Het is daarbij de bedoeling de vreemdeling uit te nodigen zijn verklaringen nader te onderbouwen en persoonlijker te maken. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit uitgangspunt met zich brengt dat enige mate van gedetailleerdheid in de verklaringen wordt verwacht. Maar zoals hierboven is overwogen, heeft de minister niet alle verklaringen van eiser over zijn ervaringen en beleving bij de besluitvorming betrokken. Bovendien merkt de rechtbank op dat op het moment dat eiser verklaart dat sprake was van een zware periode of dat de ontdekking van zijn biseksualiteit verwarrend was niet is doorgevraagd naar wat hij daar mee bedoelt. Ook in dit licht vindt de rechtbank het niet passend dat de minister in het besluit aan eiser tegenwerpt dat eiser “enkel” stelde dat het een zware periode was of dat hij ten aanzien van de ervaringen met biseksualiteit “blijft steken” in dat hij het verwarrend vond.
8.2.
De rechtbank constateert dat later in het gehoor wel nadere vragen zijn gesteld over het acceptatieproces. De daarop gegeven antwoorden van eiser zijn vooral van feitelijke beschrijvende aard (pagina 17 van het aanvullend gehoor). In dit kader heeft eiser aangevoerd dat deze beantwoording te verklaren is door de jonge leeftijd die eiser op het moment van de ontdekking en tijdens het acceptatieproces had, dus gelet op zijn referentiekader. De minister stelt zich op het standpunt dat het meer gedetailleerd verklaren ondanks de leeftijd van eiser destijds (15 jaar) wel van hem mag worden verwacht, nu hij inmiddels ouder is (32 jaar) en langer heeft kunnen reflecteren op deze gevoelens en persoonlijke ervaringen. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen geen authentieke en persoonlijke belevenis schetsen over zijn seksuele gerichtheid. Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser ten aanzien van zijn afvalligheid wel de gelegenheid heeft aangegrepen zijn persoonlijke belevenis te schetsen. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat de verklaringen over de afvalligheid blijk geven van twijfel en vervolgens het volledige niet meer geloven en dat deze verklaringen daarom geloofwaardig zijn geacht. De minister lijkt hieruit de conclusie te trekken dat eiser weldegelijk in staat is om uitgebreider over zijn denkproces te verklaren, nu eiser dat naar het oordeel van de minister wel op geloofwaardige wijze over zijn afvalligheid heeft gedaan. De rechtbank vindt dat de minister daarmee miskent dat een gevoel of persoonlijke beleving met betrekking tot afvalligheid niet per se te vergelijken is met de ontdekking en/of het acceptatieproces van de seksuele gerichtheid. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885) volgt bijvoorbeeld dat er ten aanzien van de seksuele gerichtheid geen gefaseerd proces van bewustwording of zelfacceptatie hoeft te zijn. Daarom is destijds besloten om de termen ‘bewustwordingsproces’ en ‘zelfacceptatie’ niet langer te gebruiken en uit de WI te schrappen. Het gaat er om wat de vreemdeling zelf vertelt over hoe hij ontdekte dat hij buiten de in zijn land van herkomst geldende norm viel en hoe hij hier mee omging. Die verklaringen worden bezien in het licht van het referentiekader van die vreemdeling. De rechtbank overweegt dat het gaat om twee naar hun aard verschillende asielmotieven. Dat eiser ten aanzien van zijn afvalligheid een ander proces heeft ervaren en anders heeft verklaard volgens de minister, betekent niet dat de minister dit aan eiser kan tegenwerpen en in dit geval kan afzetten tegen de wijze waarop eiser over zijn seksuele gerichtheid heeft verklaard.
8.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het ontdekkingsproces met betrekking tot de seksuele gerichtheid door eiser onvoldoende inzichtelijk is gemaakt en daarover onvoldoende persoonlijk en authentiek is verklaard. Daarbij heeft de minister niet deugdelijk gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met het referentiekader van eiser.
Vorige relaties
9. In het voornemen heeft de minister aan eiser tegengeworpen dat eiser oppervlakkig over zijn relaties heeft verklaard, en dat hem herhaaldelijk de kans is gegeven om diepgaander te verklaren, maar dat eiser blijft steken in algemeenheden. Eiser slaagt er volgens de minister niet in om behalve fysieke ervaringen ook meer over zijn belevingswereld te vertellen. Hij blijft steken in aantrekkingskracht en fysieke aspecten van zijn ex-partners.
9.1.
In het bestreden besluit werpt de minister eiser tegen dat niet wordt gevolgd dat fysieke ervaringen doorgaans meer op de voorgrond staan op eisers (jonge) leeftijd. De minister vindt dit een generalisatie en vindt dat dit niets zegt over de persoonlijke situatie van eiser. Bovendien vindt de minister dat is gebleken dat dit in geval van eiser niet van toepassing is. Eiser vertelt immers zelf dat hij verliefd was en dat deze relatie meer diepgang had. De opmerking van eiser dat [B] hem zelfvertrouwen gaf, vindt de minister onvoldoende persoonlijk van aard, omdat eiser niet inzichtelijk maakt op wat voor manier hij zelfvertrouwen kreeg en wat dit met hem deed.
10. Naar het oordeel van de rechtbank miskent de minister in de besluitvorming hetgeen eiser verder nog heeft verklaard over zijn relaties. Zo heeft eiser verklaard dat [B] hem leuk vond omdat eiser heel sportief was en dat eiser het leuk vond dat [B] dat weer leuk vond aan hem en dat dit eiser zelfvertrouwen gaf. Ook heeft eiser verklaard dat [B] zijn jeugdliefde is, hij altijd moet glimlachen als hij aan hem denkt en hij het echt moeilijk vond dat hij [B] niet meer kon zien en dat zijn hart was gebroken. Daarbij heeft eiser ook opgemerkt dat hij niet wilde dat [B] in de problemen zou komen en de situatie om elkaar niet meer te zien dus beter was (zie pagina’s 13 en 14 van het nader gehoor). Verder stelt de rechtbank vast dat uit de gehoren volgt dat eiser over zijn relatie met [C] heeft verklaard dat hij [C] al een tijdje kende, dat zij samen voetbal speelden en uiteten gingen. Eiser voelde al wel iets voor hem en had ook het gevoel dat [C] dit gevoel ook had, maar dat de drempel nog iets te hoog was. Zij zijn gaan aftasten en later intiem zijn geworden. Eiser vond [C] heel zachtaardig, sexy en lief (zie pagina 14 van het ander gehoor). De rechtbank overweegt dat uit de besluitvorming niet kenbaar volgt waarom volgens de minister deze verklaringen van eiser oppervlakkig zijn.
10.1.
De rechtbank merkt verder op dat de minister in het voornemen aan eiser tegenwerpt dat hij uitsluitend over de fysieke ervaringen verklaart, maar niet over zijn belevingswereld. In het voornemen wordt niet kenbaar waar de minister op baseert dat de verklaringen van eiser – zoals die hiervoor zijn vermeld – uitsluitend zouden gaan over een fysieke ervaring. Vervolgens wordt in het bestreden besluit naar aanleiding van de zienswijze dat op jonge leeftijd fysieke ervaringen doorgaans meer op de voorgrond staan, tegengeworpen dat is gebleken dat dit niet op eiser van toepassing is, omdat eiser wel heeft opgemerkt dat hij verliefd is en de relatie meer diepgang had. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van het bestreden besluit in zoverre tegenstrijdig met de motivering in het voornemen. Ook gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk geworden waarom naar het oordeel van de minister de verklaringen van eiser over zijn relaties oppervlakkig en algemeen van aard zijn. Verder merkt de rechtbank op dat in de besluitvorming niet of nauwelijks wordt ingegaan op de relatie die eiser heeft gehad met [D] , terwijl die relatie het beginpunt markeert van zijn besef dat hij ook gevoelens voor vrouwen had.
10.2.
Gelet op het voorgaande, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eiser wordt tegengeworpen dat hij oppervlakkig over zijn relaties heeft verklaard.
Contacten met de LHBTI-gemeenschap
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser algemeen heeft verklaard over zijn ervaring met een LHBTI-organisatie in Turkije en oppervlakkig heeft verklaard over zijn contacten met de LHBTI-gemeenschap in Nederland. Dit is in beroep ook niet door eiser betwist.
Conclusie asielmotief seksuele gerichtheid
12. Gelet op het voorgaande heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank aan eiser mogen tegenwerpen dat hij weinig tot geen kennis heeft van de LHBTI-gemeenschap in Turkije – waar eiser eerder verbleef – of in Nederland. Deze tegenwerpingen zijn in dit geval echter niet voldoende om het standpunt van de minister te dragen dat de gestelde seksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank wijst erop dat de minister een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten. In het besluit is hierover opgemerkt dat in het algemeen het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving met betrekking tot de seksuele gerichtheid. Zoals hiervoor is overwogen heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank juist ten aanzien van deze persoonlijke beleving en ervaring over zijn seksuele gerichtheid en zijn relaties onvoldoende gemotiveerd dat deze algemeen en niet persoonlijk en authentiek zijn. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond.
De geloofwaardigheid van de problemen met de familie van [A]
13. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte de problemen met de familie van [A] ongeloofwaardig acht. Ten aanzien van de ontsnapping uit het politiebureau gaat de minister er volgens eiser ten onrechte van uit dat de agent die door zijn broer omver is geduwd en op de grond viel sneller moet zijn geweest dan eiser die met zijn handboeien om vluchtte. Volgens eiser hoeft dat niet het geval te zijn en kan dit afhangen van onder andere de wijze waarop de agent viel en hoe snel hij in de gaten kreeg wat er gebeurde. Bovendien is niet zeker dat het deze agent was die op hem en zijn broer heeft geschoten. Eiser en zijn broer hebben alleen maar het geluid van een schot gehoord. Verder heeft eiser enkel verklaard dat er een beveiliger was toen hij op de gang zat, maar die beveiliger was op een gegeven moment weg. Het is volgens eiser goed mogelijk dat er niet meer beveiligers waren, omdat het een klein politiebureau was. Ten aanzien van de beslissing van de moeder van [A] om niet haar man maar de politie te bellen, is het volgens eiser gissen naar de beweegredenen. Eiser kan niet beoordelen in hoeverre de moeder het risico voor [A] heeft ingeschat. Vast staat dat de moeder er aanvankelijk in is geslaagd om alleen eiser aan te klagen. Eiser heeft de moeder verder niet gesproken, zodat zijn antwoord dat hij dit allemaal niet weet niet onlogisch is.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister de problemen met de familie van [A] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat het onwaarschijnlijk is dat eiser met handboeien om zou kunnen ontsnappen aan een gewapende soldaat. Ook heeft de minister ongeloofwaardig kunnen vinden dat de gewapende soldaat door een duw van eisers broer niet heeft kunnen acteren op de ontsnapping, terwijl eiser wel heeft verklaard dat de agent kon schieten nu eiser een schot hoorde. Ook heeft de minister het niet aannemelijk kunnen achten dat er geen beveiligers op de gang van het politiebureau stonden. De verklaringen die eiser hier voor geeft, zijn louter gebaseerd op aannames en vermoedens.
14.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister eiser heeft kunnen tegenwerpen dat het ongerijmd is dat de moeder van [A] de politie heeft gebeld om haar dochter te beschermen van haar vader. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat de winkel van de vader van [A] tegenover het politiebureau is gevestigd. De vader is uiteindelijk ook op het politiebureau verschenen. Bovendien raakt het incident als gevolg van het inschakelen van de politie bekend bij de autoriteiten. In dit kader heeft de minister terecht gewezen op de landeninformatie waaruit kan worden opgemaakt dat de enige seksuele gemeenschap die is toegestaan in Iran die tussen een man en een vrouw is die met elkaar zijn getrouwd.1 Uit openbare landeninformatie blijkt verder dat voor ongetrouwde personen de straf hiervoor zweepslagen zijn, zowel voor de man als voor de vrouw. Het is ook daarom niet aannemelijk dat de moeder van [A] naar de politie gaat, juist als ze haar dochter wil beschermen. Eiser heeft met hetgeen hij naar voren gebracht deze gang van zaken niet alsnog aannemelijk gemaakt. Wat eiser heeft aangevoerd, is gebaseerd op aannames en vermoedens.
14.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Risico-inschatting en zwaarwegendheid van de afvalligheid van de Islam
15. Eiser stelt dat de afvalligheid wel onderdeel is van zijn religieuze identiteit. Dat hij zijn afvalligheid in Iran nooit heeft kunnen uiten zegt niets over hoe belangrijk dit voor hem is. Eiser vindt dit wel belangrijk. Eiser vindt dat de nadruk bij de beoordeling van het risico op problemen bij terugkeer moet liggen op de wens om de afvalligheid te kunnen uiten. Deze wens is bij eiser aanwezig en is ook uit zijn verklaringen af te leiden.
16. De rechtbank overweegt dat uit landeninformatie volgt dat afvalligen die hun afvalligheid actief uitdragen, bijvoorbeeld door uitlatingen op sociale media, het risico lopen om in de negatieve belangstelling te komen van de Iraanse autoriteiten. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afvalligheid een belangrijk onderdeel van zijn leven is en dit dermate deel uitmaakt van zijn (geloofs)identiteit dat hij zich bij terugkeer naar Iran hierover openlijk en actief zal gaan uiten. Uit het meest recente ambtsbericht van Iran (september 2023) volgt dat personen die zich hebben afgewend van de Islam niet op voorhand in de problemen komen en maatschappelijk ook niet gedwongen worden deel te nemen aan islamitische rituelen. De minister heeft er terecht op gewezen dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij in eerste instantie van plan is om zijn afvalligheid te verzwijgen. Eiser heeft verklaard dat wanneer het gesprek over geloof en overtuiging gaat, hij misschien iets zal vertellen over zijn overtuiging. Maar hij heeft ook verklaard dat hij anderen niet per se wil overtuigen van zijn overtuiging. Ook stelt de minister zich terecht op het standpunt dat uit eisers verklaringen niet is gebleken dat hij openlijk zijn afvalligheid heeft geuit toen hij nog in Iran verbleef en als gevolg daarvan problemen heeft gehad met de autoriteiten of in de negatieve belangstelling staat. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in Iran in zijn kindertijd nog meedeed aan religieuze verplichtingen, maar later enkel in de rouwmaanden de straat op ging om naar de ceremonies te kijken. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij tijdens het volleyballen openlijk vloekte. Gesteld noch gebleken is dat eiser hierdoor in de problemen is gekomen.
16.1.
Gelet hierop heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat eiser niet dusdanig in zijn persoonlijke levenssfeer/religieuze identiteit wordt geraakt dat hij bij terugkeer niet anders kan dan zichzelf als afvallige te uiten. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hem de afvalligheid door de Iraanse autoriteiten niet zal worden toegedicht. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. De beroepsgronden die betrekking hebben op de asielmotieven afvalligheid en de problemen met de familie van [A] , slagen niet. Maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de ongeloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is dan ook gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen en de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid opnieuw moeten beoordelen en motiveren, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 12 juli 2024;
  • draagt de minister op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1 Iran Human Rights Documentation Center English Translation of Books I & II of the New Islamic Penal Code April 4, 2014, [internetsite] .