ECLI:NL:RBDHA:2025:13964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
NL24.27293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar visumaanvraag voor kort verblijf behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V. Senczuk, heeft een aanvraag ingediend voor een visum om haar oom in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, die stelde dat de tijdige terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst, Nepal, niet gewaarborgd was. De rechtbank heeft de zaak op 13 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres heeft onvoldoende sociale en economische binding met Nepal aangetoond, en de rechtbank concludeert dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het bepalen of de weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank wijst erop dat het aan de visumaanvrager is om informatie te verstrekken die eventuele twijfels over de terugkeer kan wegnemen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij in de laatste fase van haar opleiding in Nepal zit en dat eerdere bezoekers tijdig zijn teruggekeerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om de afwijzing te weerleggen.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om eiseres of haar referent nader te horen. De rechtbank concludeert dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, aangezien de Visumcode dwingend voorschrijft dat een visum moet worden geweigerd als weigeringsgronden van toepassing zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27293
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, (gemachtigde: J. Sanchez Rhemrev).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een visum voor kort verblijf. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een visum voor familiebezoek bij haar oom (hierna: de referent). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 25 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook de referent was aanwezig ter zitting.
2.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat volgens hem tijdige terugkeer naar het land van herkomst niet is gewaarborgd. Volgens de minister heeft eiseres onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst en zijn het doel en de omstandigheden van het verblijf in Nederland onvoldoende duidelijk.
4. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat uit het betreden besluit niet duidelijk blijkt of de onduidelijkheid van het doel en de omstandigheden van het verblijf in bezwaar nog wordt tegengeworpen. De rechtbank ziet in deze zaak echter geen aanleiding om hieraan consequenties te verbinden, maar wil de minister meegeven dat eiseres, in verband met een goede inschatting van haar rechtspositie bij de beslissing om al dan niet in beroep te gaan, gebaat is bij een duidelijke en volledige benoeming van alle afwijzingsgronden.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de sociale binding van eiseres met Nepal wel is aangetoond: zij zit daar in de laatste fase van haar opleiding en wil deze graag afmaken. Eiseres wijst er nog op dat familieleden die referent eerder hebben bezocht, ook tijdig zijn teruggekeerd.
6. De weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode (Verordening (EG) nr. 810/2009) zijn ieder afzonderlijk voldoende om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862) beschikt de minister over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. De rechter kan het besluit van de minister hierover daarom slechts terughoudend toetsen. Uit dit arrest volgt verder dat de verplichting van de autoriteiten van de lidstaten tot het afgeven van een visum veronderstelt dat er geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om tijdig terug te keren. Bij de beoordeling of die twijfel bestaat dienen de autoriteiten rekening te houden met enerzijds de algemene situatie in het land van de aanvrager en anderzijds zijn persoonlijke omstandigheden, met name zijn gezins-, sociale en economische situatie, eventuele eerdere (il)legale verblijven in de lidstaten en de banden met het land waarin hij woont en in de lidstaten. Het is aan de visumaanvrager om informatie te verstrekken die de twijfel kan wegnemen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister aan eiseres mocht tegenwerpen dat tijdige terugkeer niet gewaarborgd was. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was in ieder geval de sociale en economische binding met het land van herkomst onvoldoende aangetoond. Nog afgezien van het feit dat de door eiseres overgelegde stukken niet zijn gelegaliseerd, volgt uit het enkel volgen van een opleiding niet zonder meer dat dit betekent dat eiseres tijdig zal terugkeren. Verder zijn naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere stukken overgelegd die maken dat de redelijke twijfel van de minister over het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren naar het land van herkomst is weggenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Pas in het bestreden besluit werd duidelijk welke stukken de minister nog wilde hebben en die zijn vervolgens opgestuurd. Tijdens een gehoor had eiseres deze stukken nader kunnen toelichten.
9. In wat eiseres in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om eiseres of haar referent nader te horen over haar doel van het verblijf en haar gestelde sociale en economische binding met het land van herkomst. Het is allereerst aan eiseres om de sociale en economische binding met het land van herkomst aan te tonen. Zoals overwogen is eiseres daarin niet geslaagd. Met het horen van eiseres kon in dit geval niet bereikt worden dat de gestelde binding alsnog werd aangetoond, nu eiseres daartoe objectieve en gelegaliseerde documenten moet overleggen, wat zij niet heeft gedaan. De rechtbank is in dit geval dan ook van oordeel dat het horen van eiseres of referent geen andere uitkomst tot gevolg kon hebben. De minister heeft daarom kunnen concluderen dat het bezwaar evident ongegrond is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat er geen evenredige en voldoende kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het is voor referent bezwaarlijk om naar Nepal te reizen en de artikelen 8 van het EVRM en 7 van het Handvest zijn geschonden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is er, anders dan eiseres betoogt, geen ruimte voor een nadere belangenafweging. In artikel 32 van de Visumcode is dwingend voorgeschreven dat een visum wordt geweigerd als één of meerdere weigeringsgronden van toepassing zijn. Dat is hier, zoals blijkt uit het voorgaande, het geval. Hiermee is, zo blijkt uit overweging 29 van de Visumcode, voldoende rekening gehouden met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat dit ook geldt voor artikel 7 van het Handvest. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.