ECLI:NL:RBDHA:2025:13980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
24/7076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van een esdoorn in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het kappen van een esdoorn beoordeeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 30 januari 2024, en het bestreden besluit om de vergunning in stand te houden werd op 22 juli 2024 genomen. Eiser, eigenaar van een appartement in België, heeft bezwaar gemaakt tegen de kapvergunning, stellende dat het belang van de vergunninghouder om de boom te kappen niet opweegt tegen het belang van behoud van de boom. Eiser wijst op de ecologische waarde van de boom en de bijdrage aan het milieu, terwijl de vergunninghouder overlast ervaart van de boom.

De rechtbank heeft op 18 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser, de gemachtigde van het college en een groenbeheerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder procesbelang heeft, omdat de vergunning niet is ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat het college bij de verlening van de vergunning een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de groenbeheerder adviseerde dat de boom geen bijzondere waarde heeft en dat de overlast niet kan worden weggenomen door snoeien.

De rechtbank oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de vergunninghouder om de boom te kappen zwaarder weegt dan het belang van behoud van de boom. Eiser's argumenten over de gang van zaken op de hoorzitting en de zorgvuldigheid van het besluit worden door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de verleende kapvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (België) eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

(gemachtigde: mr. F. van Ommeren).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van een esdoorn (hierna: de boom) op de erfgrens tussen de percelen [perceel 1] en [perceel 2] in Den Haag.
Met het besluit van 30 januari 2024 heeft het college de vergunning verleend. Met het bestreden besluit van 22 juli 2024 is het college bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: eiser, de gemachtigde van het college en R. Appeldoorn, groenbeheerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. De omgevingsvergunning is verleend voor de boom die staat op de erfgrens van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] . De heer [vergunninghouder] (hierna: de vergunninghouder) is eigenaar van het perceel [perceel 1] en mevrouw [naam] is eigenaar van het perceel [perceel 2] . Op 5 oktober 2023 heeft de vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het kappen van de boom, met onder meer als redenen dat er regelmatig takken van de boom afvallen en dat de boom het tuinhuis van de fundering drukt. De vergunninghouder ervaart verder overlast van de boom door het wegnemen van licht en het vallen van vruchten, bladeren en vogeluitwerpselen. Verder zijn de wortels van de boom een belemmering voor de geplande bouw van een uitbouw.
1.1.
Eiser is eigenaar van het appartement aan de [adres] . Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende kapvergunning. Het college heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Het beroep

2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser weegt het belang van vergunninghouder om de boom te kappen niet zwaarder dan het belang van behoud van de boom. De vergunninghouder is de enige die stelt last te hebben van de boom. De overlast bestaat namelijk vooral uit blad in de tuin in de herfst en wat vogeluitwerpselen. Vergunninghouder heeft ervoor gekozen om in een hoek van de tuin te bouwen, waar zich wortels van de boom bevinden. De overlast is daardoor deels aan vergunninghouder zelf te wijten. Er is niet gekeken naar alternatieven waarbij de boom behouden kan blijven. Volgens eiser zijn er belangrijke redenen om de boom te behouden. Zo levert de boom een bijdrage aan klimaatmitigatie, zorgt deze voor een groen gordijn tussen bebouwing en dempt deze geluid. Verder herbergt de boom vele vogels en is deze een belangrijk element in het overgebleven ecosysteem in de omliggende tuinen. De boom beperkt door schaduw ook (excessieve) warmte en speelt een rol bij de opname van water bij overmatige regenval. Volgens eiser het is onbegrijpelijk dat de groenbeheerder zijn bevindingen niet heeft gebaseerd op een locatiebezoek, maar op (lucht)foto’s. Verlening van de kapvergunning is in strijd met het groene beleid van de gemeente.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
3. Met een e-mailbericht van 15 april 2025 heeft het college een verklaring van mevrouw [naam] overgelegd. In die verklaring schrijft mevrouw [naam] dat zij geen gebruik zal maken van de kapvergunning. Volgens het college is er in zoverre geen procesbelang bij het beroep.
3.1.
Zoals besproken op de zitting, is niet gebleken dat ook de vergunninghouder afstand heeft gedaan van de mogelijkheid de kapvergunning te gebruiken. De vergunning is ook niet ingetrokken. Alleen al om die reden heeft eiser procesbelang bij het beroep.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals het gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op
5 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
5.1.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
5.2.
Op grond van artikel 2:87, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV) is het, voor zover hier van belang, verboden een houtopstand zonder vergunning te vellen of te doen vellen.
5.3.
Op grond van artikel 2:88, eerste lid, van de APV kan het college de omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve- en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.
5.4.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend op grond van de voormelde artikelen van de Wabo en de APV.
Het oordeel van de rechtbank
6. De beslissing om wel of niet de kapvergunning te verlenen, is gelet op artikel 2:88 van de APV een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van het college. Het college zal bij het nemen van een besluit op een aanvraag om een kapvergunning een belangenafweging moeten maken. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de kapvergunning in overeenstemming is met de gestelde voorwaarden. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6.1.
Het besluit tot verlening van de kapvergunning is gebaseerd op een advies van de groenbeheerder. In dit advies van 1 november 2023 wordt onder meer het volgende vastgesteld. De toekomstverwachting van de boom is redelijk. De natuur-, milieu-, en milieuwaarden zijn niet van bijzonder belang. Ook de belevings- en gebruikswaarden van de boom zijn niet van bijzonder belang. De boom is volwassen en te groot voor zijn standplaats. De kroon hangt over de erfgrens en de boom staat herinrichting van de tuin in de weg. De boom is niet aangeplant, maar een zaailing die is komen aanwaaien. Het advies is daarom de gevraagde kapvergunning te verlenen.
6.2.
Het advies van de groenbeheerder is een deskundigenadvies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het van het advies, de begrijpelijkheid van de redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. De omstandigheid dat de groenbeheerder zijn bevindingen mede heeft gebaseerd op (lucht)foto’s en niet op een bezoek ter plaatse is daarvoor onvoldoende.
6.3.
De rechtbank volgt eiser verder niet in het betoog dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieven voor het kappen. Gelet op de beperkingen die de wortels van de boom meebrengen voor de gebruiksmogelijkheden van het perceel van de vergunninghouder, heeft het college voldoende onderbouwd dat de overlast niet kan worden weggenomen door de boom te snoeien.
6.4.
Gelet op het advies van de groenbeheerder en de daarin betrokken overlast van de boom, is de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de vergunninghouder om de boom te kappen zwaarder weegt dan het belang van behoud van de boom. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het college over de op grond van artikel 2:88 van de APV te maken belangenafweging heeft toegelicht dat de vaststelling dat een boom geen bijzondere waarde heeft, niet betekent dat de boom geen waarde heeft. Ook betekent dit niet dat het belang van behoud van de boom niet in de belangenafweging wordt betrokken. Uit het ontbreken van bijzondere waarden volgt verder niet dat een kapvergunning zonder meer wordt verleend, omdat dit afhankelijk is van de uitkomst van de belangenafweging. Dat het college hiermee in strijd handelt met het groene beleid van de gemeente Den Haag heeft eiser niet onderbouwd.
Gang van zaken op de hoorzitting in bezwaar
7. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat hij teleurgesteld is in de gang van zaken op de hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften. Volgens hem was de tijd te kort om bezwaren te goed te verwoorden en werd de discussie gedomineerd door de juristen van de gemeente en door de vergunninghouder.
7.1.
Voor zover eiser met de schetste gang van zaken op de hoorzitting betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of in strijd met de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb neergelegd hoorplicht is genomen, slaagt dit betoog niet. Het verslag van de hoorzitting wijst er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat eiser onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren toe te lichten. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende kapvergunning in stand blijft.
8.1.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.