1.8.Bij het primaire besluit van 6 maart 2024 is aan eiser een WW-uitkering toegekend voor de periode van 8 maart 2024 tot en met 21 oktober 2025, waarbij het brutobedrag van de uitkering op € 899,82 is vastgesteld. In het daartegen gerichte bezwaarschrift van 6 maart 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de WW-uitkering en heeft hij aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering van eiser per 8 maart 2024 is herleefd op basis van zijn inkomsten bij Olympia. Eerder genoot eiser een hogere WW-uitkering die bij besluit van 8 november 2012 per 1 november 2012 is beëindigd wegens zijn werkzaamheden als zelfstandige. In dat besluit is, zoals hiervoor onder 1.1 al overwogen, tevens meegedeeld dat de WW-uitkering kon herleven als eiser binnen 32 maanden (dus vóór 1 juli 2015) volledig zou stoppen met werken als zelfstandige. Aangezien die herlevingstermijn is verstreken kan zijn huidige WW-uitkering niet worden gebaseerd op het WW-dagloon uit 2012, aldus verweerder.
3. Eiser heeft het standpunt van verweerder uitvoerig bestreden, waarbij hij in de kern heeft aangevoerd dat zijn WW-dagloon te laag is vastgesteld in relatie tot zijn bewezen verdiencapaciteit, die erop neerkomt dat hij in drie dagen per week € 117.250,-- aan inkomsten verdiende. Daarbij heeft eiser gesteld dat hij een dagloon verdiende van
€ 1.030,--. Hij was een succesvol zelfstandig ondernemer en vervulde de functie van vice-president van een multinational. Het tij is echter gaan keren en hij is in een situatie van uitkeringen als inkomsten terechtgekomen. Eiser vindt het niet rechtvaardig dat zijn WW-uitkering wordt gebaseerd op het dagloon dat is berekend uit zijn inkomsten van zijn werk bij Olympia. Dit werk is volgens eiser maar een ‘bijbaan’. Volgens eiser kan het niet zo zijn dat, aangezien hij jarenlang loon ontving in zijn baan als vice-president van een multinational, hij nu moet leven van een uitkering.
4. Mede gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd en hetgeen ter zitting is besproken, beperkt het geschil in deze zaak zich tot de vraag of verweerder het WW-dagloon van eiser per 8 maart 2024 juist heeft vastgesteld.
5. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.1.1De WW is een publiekrechtelijke verzekering voor werknemers van wie het loon vanwege werkloosheid wegvalt. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Wanneer een werknemer onder het werknemersbegrip valt, is hij van rechtswege verzekerd. Verzekerd is het loon van de werknemer in de periode voorafgaand aan de werkloosheid. De WW-uitkering wordt berekend naar het dagloon. Wat het dagloon is, wordt bepaald aan de hand van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
5.1.2Met zijn stellingen gaat eiser er geheel aan voorbij dat in de WW het dagloon is verzekerd en niet een zogeheten “bewezen verdiencapaciteit”. Op basis van het verdiende sociale verzekeringsloon (SV-loon) wordt de hoogte van het dagloon voor de WW-uitkering berekend. Hiervoor wordt gekeken naar het SV-loon dat gemiddeld in een periode van 12 maanden is verdiend voordat de werkloosheid van de verzekerde is ingetreden. Het verdiende SV-loon in die periode van 12 maanden, ook wel genoemd de 'referteperiode', omgerekend naar een bedrag per dag, bepaalt het WW-dagloon van de verzekerde. Daar komt bij dat het dagloon nooit hoger kan zijn dan het wettelijk maximumdagloon.