ECLI:NL:RBDHA:2025:14095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
SGR 24/3722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het WW-dagloon en de rechtsgeldigheid van de vaststelling door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van het WW-dagloon van eiser, die een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) heeft aangevraagd. Eiser, die in het verleden als vice-president van een multinational heeft gewerkt, betwistte de vaststelling van zijn WW-dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Hij stelde dat zijn dagloon te laag was vastgesteld in verhouding tot zijn bewezen verdiencapaciteit. De rechtbank oordeelde dat het WW-dagloon is gebaseerd op het sociale verzekeringsloon (SV-loon) dat eiser in de referteperiode heeft verdiend, en niet op zijn eerdere hoge inkomsten als zelfstandige of directeur-grootaandeelhouder. De rechtbank benadrukte dat zelfstandige ondernemers en DGA's zijn uitgesloten van de WW-verzekering en dat de facturen van de besloten vennootschap van eiser niet als loon kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de vaststelling van het WW-dagloon door het Uwv correct was en dat er geen aanleiding was om het besluit te herzien. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en hij kreeg het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv),
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

Met het besluit van 6 maart 2024 (het primaire besluit) is aan eiser voor de periode van 8 maart 2024 tot en met 21 oktober 2025 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend ten bedrage van € 1.388,30 per maand.
Met het besluit van 10 april 2024 (het bestreden besluit) is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, dat bij verweerder (digitaal) op 19 april 2024 is ontvangen en bij brief van 6 mei 2024 naar de rechtbank is doorgestuurd ter behandeling als beroep.
Hierop heeft verweerder met een verweerschrift gereageerd.
Hierna heeft eiser aanvullende gronden ingediend, waarop verweerder een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.
Op 9 mei 2025 heeft eiser nadere gronden met bijlagen ingediend.
Hierna heeft de rechtbank eiser bij brief van 12 mei 2025 toegelicht dat het geschil geen betrekking heeft op medische aspecten, maar uitsluitend betrekking heeft op de vraag of het WW-dagloon door verweerder juist is vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser raakte in 2010 werkloos. In verband hiermee is aan hem bij besluit van 10 november 2010 per 1 juli 2010 een WW-uitkering toegekend naar een gemaximeerd dagloon van € 187,77, welke tot 28 februari 2013 zou lopen als niets in zijn situatie zou veranderen. Omdat eiser vóór het bereiken van die einddatum (deels) werkzaamheden als zelfstandige had hervat is de WW-uitkering bij besluit van 8 november 2012 per 1 november 2012 beëindigd. Daarbij is meegedeeld dat eiser niet meer verzekerd is voor de WW en indien hij binnen 32 maanden (dus vóór 1 juli 2015) volledig stopt met werken als zelfstandige, hij om voortzetting van zijn uitkering kon vragen.
1.2.
Nadien heeft eiser op 28 januari 2020 een WW-uitkering aangevraagd per 1 februari 2020 vanwege zijn werkloosheid na het einde van zijn dienstverband als postbezorger bij Sand. In verband hiermee is bij besluit van 12 maart 2020 aan eiser een WW-uitkering toegekend ter hoogte van € 1.133,83 per maand voor de duur van 3 februari 2020 tot en met 2 mei 2020. Bij besluit van 8 juni 2020 is die uitkering per 3 mei 2020 beëindigd.
1.3.
Vervolgens was eiser in de periode van 8 oktober 2020 tot en met 17 januari 2021 als uitzendkracht werkzaam bij Olympia Flex Services B.V. (Olympia). Uit dat werk is eiser per 3 januari 2021 uitgevallen en is hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 24 oktober 2022 is eiser per 20 oktober 2022 weer
arbeidsgeschikt geacht en is de ZW-uitkering beëindigd. Naar aanleiding daarvan heeft eiser op 31 oktober 2022 een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 2 november 2022 is per 20 oktober 2022 aan eiser een WW-uitkering toegekend met een uitkeringsduur tot en met 19 oktober 2024. Daarbij is de maandelijkse WW-uitkering op € 1.177,98 vastgesteld.
1.4.
Vervolgens heeft eiser zich vanuit de WW op 6 december 2022 ziekgemeld. Bij besluit van 8 maart 2023 is aan hem een ZW-uitkering vanaf 7 maart 2023 toegekend, waarbij de ZW-uitkering is gebaseerd op het WW-dagloon.
1.5.
Uit het dossier komt naar voren dat eiser tegen alle hierboven genoemde besluiten over zijn WW- en ZW-uitkeringen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Deze besluiten staan daarom in rechte vast en zijn daarmee onherroepelijk.
1.6.
Bij besluit van 7 februari 2024 is de ZW-uitkering beëindigd per 8 maart 2024. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Deze procedure staat los van onderhavig geschil. Om die reden heeft de rechtbank hiervoor opgemerkt dat de nu voorliggende zaak geen betrekking heeft op medische aspecten.
1.7.
Bij aanvraagformulier van 4 maart 2024 heeft eiser (opnieuw) een WW-uitkering aangevraagd. Op dit aanvraagformulier heeft eiser vermeld dat hij vanaf 1 oktober 2009 nevenwerkzaamheden heeft als zelfstandige. Bij de vraag op dit aanvraagformulier hoeveel uren hij als zelfstandige heeft gewerkt, heeft eiser “0” (nul) uren vermeld en heeft hij de vraag of er sprake is van een dagloongarantie na een eerdere WW-uitkering met ‘nee’ beantwoord.
1.8.
Bij het primaire besluit van 6 maart 2024 is aan eiser een WW-uitkering toegekend voor de periode van 8 maart 2024 tot en met 21 oktober 2025, waarbij het brutobedrag van de uitkering op € 899,82 is vastgesteld. In het daartegen gerichte bezwaarschrift van 6 maart 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de WW-uitkering en heeft hij aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering van eiser per 8 maart 2024 is herleefd op basis van zijn inkomsten bij Olympia. Eerder genoot eiser een hogere WW-uitkering die bij besluit van 8 november 2012 per 1 november 2012 is beëindigd wegens zijn werkzaamheden als zelfstandige. In dat besluit is, zoals hiervoor onder 1.1 al overwogen, tevens meegedeeld dat de WW-uitkering kon herleven als eiser binnen 32 maanden (dus vóór 1 juli 2015) volledig zou stoppen met werken als zelfstandige. Aangezien die herlevingstermijn is verstreken kan zijn huidige WW-uitkering niet worden gebaseerd op het WW-dagloon uit 2012, aldus verweerder.
3. Eiser heeft het standpunt van verweerder uitvoerig bestreden, waarbij hij in de kern heeft aangevoerd dat zijn WW-dagloon te laag is vastgesteld in relatie tot zijn bewezen verdiencapaciteit, die erop neerkomt dat hij in drie dagen per week € 117.250,-- aan inkomsten verdiende. Daarbij heeft eiser gesteld dat hij een dagloon verdiende van
€ 1.030,--. Hij was een succesvol zelfstandig ondernemer en vervulde de functie van vice-president van een multinational. Het tij is echter gaan keren en hij is in een situatie van uitkeringen als inkomsten terechtgekomen. Eiser vindt het niet rechtvaardig dat zijn WW-uitkering wordt gebaseerd op het dagloon dat is berekend uit zijn inkomsten van zijn werk bij Olympia. Dit werk is volgens eiser maar een ‘bijbaan’. Volgens eiser kan het niet zo zijn dat, aangezien hij jarenlang loon ontving in zijn baan als vice-president van een multinational, hij nu moet leven van een uitkering.
4. Mede gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd en hetgeen ter zitting is besproken, beperkt het geschil in deze zaak zich tot de vraag of verweerder het WW-dagloon van eiser per 8 maart 2024 juist heeft vastgesteld.
5. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.1.1
De WW is een publiekrechtelijke verzekering voor werknemers van wie het loon vanwege werkloosheid wegvalt. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Wanneer een werknemer onder het werknemersbegrip valt, is hij van rechtswege verzekerd. Verzekerd is het loon van de werknemer in de periode voorafgaand aan de werkloosheid. De WW-uitkering wordt berekend naar het dagloon. Wat het dagloon is, wordt bepaald aan de hand van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
5.1.2
Met zijn stellingen gaat eiser er geheel aan voorbij dat in de WW het dagloon is verzekerd en niet een zogeheten “bewezen verdiencapaciteit”. Op basis van het verdiende sociale verzekeringsloon (SV-loon) wordt de hoogte van het dagloon voor de WW-uitkering berekend. Hiervoor wordt gekeken naar het SV-loon dat gemiddeld in een periode van 12 maanden is verdiend voordat de werkloosheid van de verzekerde is ingetreden. Het verdiende SV-loon in die periode van 12 maanden, ook wel genoemd de 'referteperiode', omgerekend naar een bedrag per dag, bepaalt het WW-dagloon van de verzekerde. Daar komt bij dat het dagloon nooit hoger kan zijn dan het wettelijk maximumdagloon.
5.2.
Zelfstandige ondernemers of directeur-grootaandeelhouders (DGA's) zijn uitgezonderd van de WW-verzekering.
5.3.
Niet in geschil is dat, gelet op het Dagloon Report van 2 november 2022, in het geval van eiser de referteperiode is vastgesteld op de periode van 6 december 2020 tot en met 5 december 2021.
5.4.
Vastgesteld wordt dat eiser ter onderbouwing van zijn standpunt een loonstrook van november 2001 en een loonstrook van 30 november 2007 heeft overgelegd. Hiermee meent eiser te hebben aangetoond wat hij maximaal in zijn arbeidsverleden heeft verdiend. Deze inkomsten moeten daarom worden meegenomen voor de bepaling van zijn WW-dagloon per 8 maart 2024, aldus eiser. De rechtbank overweegt hieromtrent dat deze inkomsten geheel buiten de in punt 5.3. genoemde referteperiode vallen. Voor het vaststellen van het dagloon moet het immers gaan om het verzekerd SV-loon dat eiser feitelijk in de referteperiode heeft genoten. De inkomsten van eiser van november 2001 en november 2007, wat daar ook verder van zij, vallen buiten die referteperiode. Deze inkomsten kunnen alleen al daarom niet bij de dagloonberekening van de WW-uitkering van eiser worden betrokken.
5.5.
Daarnaast heeft eiser facturen van zijn besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. ingebracht, waaruit blijkt dat kosten zijn gefactureerd door deze B.V. vanwege in 2021 door de vennootschap uitgevoerde projecten. Deze facturen vallen weliswaar voor wat betreft de datering ervan in het refertejaar, maar nu het gaat om door een vennootschap gefactureerde bedrijfsactiviteiten, waarover ook BTW in rekening is gebracht, is geen sprake van loon als werknemer en evenmin van SV-loon. Deze facturen kunnen dus ook niet bij de dagloonvaststelling betrokken worden.
5.6.
Voor zover eiser heeft betoogd dat hij onevenredig hard wordt getroffen, omdat het naar zijn mening niet zo mag zijn dat hij ver in verdiensten achteruit gaat nu hij jarenlang een hoog salaris als vice-president van een onderneming heeft ontvangen, en met deze beroepsgrond wil bereiken dat een hoger dagloon wordt bepaald en hij daardoor een hogere WW-uitkering zou ontvangen, komt dat neer op een verzoek om het Dagloonbesluit exceptief aan het evenredigheidsbeginsel te toetsen.
5.7.
Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De dagloonberekening is dwingendrechtelijk van aard. Het Uwv heeft geen ruimte om hiervan af te wijken. Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is en vaststelling van het WW-dagloon is een gebonden besluit. Uit jurisprudentie volgt dat bij een gebonden bevoegdheid op het niveau van het algemeen verbindende voorschrift al een belangenafweging in algemene zin heeft plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid en daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat toepassing van een algemeen verbindend voorschrift voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk ("onder de streep") moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een belanghebbende onredelijk bezwarend is, dat wil zeggen zozeer in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing achterwege moet blijven.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling van het WW-dagloon van eiser niet heeft geleid tot een uitkomst die maakt dat het bestreden besluit voor hem onredelijk bezwarend is. De rechtbank acht van belang dat voor die vaststelling uit dient te worden gegaan van het feitelijk door eiser verdiend loon in dienstbetrekking en niet van bedragen die door de vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. zijn gefactureerd. Daarbij komt dat de WW niet bedoeld is om, zoals eiser kennelijk meent, een garantie te verstrekken dat een eenmaal verdiend inkomen levenslang gegarandeerd blijft. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, in het verleden jarenlang een hoog inkomen verdiende als vice-president van een multinational, maakt niet dat het Uwv nu gehouden zou zijn om dat inkomen bij wijze van werkloosheidsuitkering aan eiser te betalen. Zoals al overwogen is in de WW slechts een gemaximeerd loon verzekerd, dat in het jaar voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid feitelijk verdiend moet zijn. Eiser kon daarmee overigens ook al bekend zijn, nu hij eerder in 2010 een WW-uitkering heeft ontvangen die was gebaseerd op het maximum dagloon.
Er is in dit geval derhalve geen aanleiding om de dagloonberekening wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te laten.
6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit het WW-dagloon van eiser juist heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.