Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
[derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats] (de werkgever)
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Doruk, betwistte de beslissing dat hij met ingang van 26 januari 2023 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij voor 3,41% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser, die zijn medische informatie en klachten in zijn beroep naar voren heeft gebracht. Eiser stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn aanhoudende pijn en medicatie bij het vaststellen van zijn beperkingen. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts b&b adequaat had gehandeld en dat de medische informatie die eiser aanleverde niet leidde tot een andere conclusie. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies passend waren binnen de belastbaarheid van eiser en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de verzekeringsarts meer beperkingen had moeten aannemen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.