ECLI:NL:RBDHA:2025:14120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/09/683562 / FA RK 25-2795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor vaccinatie van de minderjarige, het eenhoofdig gezag over de minderjarige en de hoofdverblijfplaats bij de moeder. De ouders, die in 2011 in Roemenië zijn gehuwd, zijn inmiddels gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te vestigen, terwijl de vader verweer voert en een week-op-week-af regeling voorstelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders niet goed is en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom het gezamenlijk gezag in stand gelaten en het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen. De rechtbank heeft wel bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn, en heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de twee weken bij de vader verblijft. Daarnaast heeft de rechtbank toestemming verleend voor de vaccinatie van de minderjarige en voor de inschrijving op een Nederlandse school met ingang van het schooljaar 2026-2027. De ouders zijn verwezen naar mediation om hun communicatie te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-2795
Zaaknummer: C/09/683562
Datum beschikking: 14 juli 2025

Gezag, hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 8 april 2025 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G.B. van de Bunt te Putten.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.T.R.J. Bracke te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
  • het verweerschrift op zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 12 juni 2025 van de zijde van de vader, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 12 juni 2025 van de zijde van de moeder, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 16 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder met haar advocaat en tolk C. Mutiu;
  • de vader met zijn advocaat en tolk R.V. Mamuleanu;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Van de zijde van de vader en van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn op [datum 1] 2011 met elkaar gehuwd in [plaats] , Roemenië. Bij beslissing van de rechtbank te Boekarest, Roemenië, van [datum 2] 2023 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, die op 21 november 2023 definitief is geworden.
  • Partijen zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
  • De minderjarige verblijft bij de moeder.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
  • Blijkens de Basisregistratie Personen hebben de vader, de moeder en [minderjarige] de Roemeense nationaliteit.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt:
  • te bepalen dat zij belast wordt met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;
  • te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;
  • een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken een weekend bij zijn vader verblijft, van zaterdag 09.00 uur tot maandag naar school;
  • een vakantie- en feestdagenregeling waarin [minderjarige] als volgt bij de ouders verblijft:
- zomervakantie: in 2025 de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader, in 2026 de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder, waarbij dit patroon zich de daarop volgende jaren herhaalt;
- herfstvakantie: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- kerstvakantie: in 2025 de eerste week, inclusief Kerstavond en Eerste Kerstdag, bij de moeder en de tweede week, inclusief Oud en Nieuw, bij de vader, in 2026 de eerste week, inclusief Kerstavond en Eerste Kerstdag, bij de vader en de tweede week, inclusief Oud en Nieuw, bij de moeder, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- voorjaarsvakantie: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- meivakantie: in 2025 de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, in 2026 de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, waarbij dit patroon zich de daaropvolgende jaren herhaalt;
- Pasen: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- Hemelvaart: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- Pinksteren: in 2025 bij de vader, in 2026 bij de moeder, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- Sinterklaas (5 december): in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- Kerst en Oud en Nieuw: in 2025 op 24 en 25 december bij de moeder en op 26 december tot 1 januari bij de vader, in 2026 op 24 en 25 december bij de vader en op 26 december tot 1 januari bij de moeder, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- verjaardag [minderjarige] : in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
- verjaardag ouders: verjaardag van de moeder bij de moeder en verjaardag van de vader bij de vader;
- de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te laten vaccineren voor BMR;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarbij verzoekt hij zelfstandig:
  • het verzoek van de moeder met betrekking tot de hoofdverblijfplaats toe te wijzen;
  • het verzoek van de moeder met betrekking tot de vakantie- en feestdagenregeling toe te wijzen, met als toevoeging:
- 1 juni, Kinderdag: in de oneven jaren bij de vader, in de even jaren bij de moeder;
- 1 december, Nationale feestdag van Roemenië: in de oneven jaren bij de vader, in de even jaren bij de moeder;
  • om aan de vader vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te mogen schrijven op een van de volgende openbare Nederlandse scholen: [schoolnaam 1] , [schoolnaam 2] of [schoolnaam 3] , voor het volgend schooljaar 2025-2026 en na toelating op de openbare school te mogen doen uitschrijven van de European School The Hague (ESH);
  • een zorgverdeling te bepalen inhoudende dat [minderjarige] de ene week bij de moeder zal zijn en de daaropvolgende week bij de vader en zo verder, en de overdrachten plaatsvinden op de zondagen om 20.00 uur, na de avondmaaltijd, waarbij de ouder bij wie [minderjarige] verblijft hem naar de andere ouder brengt;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de voorliggende verzoeken.
Eenhoofdig gezag
De moeder verzoekt belast te worden met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . De ouders liggen volgens haar niet meer voldoende op één lijn om beslissingen te nemen over [minderjarige] . Op dit moment geeft de vader bijvoorbeeld geen toestemming voor een vaccinatie, en ook niet voor een sportclub of psychologische hulp. Volgens de moeder heeft dit deels te maken met de geloofsovertuiging van de vader. Daarnaast is de communicatie tussen de ouders niet goed, waardoor overleg over beslissingen die genomen moeten worden lastig gaat.
De vader verweert zich tegen het verzoek van de moeder. Hij is bereid met de moeder te overleggen, maar de moeder neemt eenzijdig beslissingen, zonder hem te raadplegen. De vader wordt pas achteraf geïnformeerd hierover, gepaard met verwijten dat hij geen toestemming geeft. Dat het contact tussen de ouders op dit moment minder goed is, komt volgens de vader doordat de afwikkeling van de scheiding nog niet rond is. Als er daarin meer rust is, en de ouders eventueel hulpverlening krijgen, zijn zij in staat in het belang van [minderjarige] beslissingen te nemen.
De rechtbank overweegt dat het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders na uiteengaan gezamenlijk het gezag over het kind blijven uitoefenen. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezamenlijk gezag op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen beëindigen, als later de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel zijn de gronden van artikel 1:251a eerste en derde lid BW van overeenkomstige toepassing. Het gezamenlijk gezag kan dus worden beëindigd als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen, of als wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uit de stukken en op de zitting is de rechtbank gebleken dat de communicatie tussen de ouders niet goed is. Ook is gebleken, dat zowel de vader en de moeder betrokken ouders zijn, die het beste met [minderjarige] voor hebben. Dat de vader geen toestemming geeft voor de vaccinatie van [minderjarige] , maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij misbruik maakt van zijn gezagsrecht. Met de ouders is op de zitting gesproken over de mogelijkheid van mediation. Zij hebben aangegeven hiervoor open te staan. De rechtbank heeft de ouders daarom verwezen naar de inmiddels voor hen bekende mediator. De ouders kunnen in het mediationtraject werken aan de verbetering van de communicatie en leren hoe zij in het belang van [minderjarige] beslissingen met elkaar kunnen nemen. Ten aanzien van de grote onderwerpen waar de ouders het niet over eens zijn, zal de rechtbank in deze beschikking een oordeel geven. Dit zal helpend zijn voor de ouders. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders met behulp van het mediationtraject in de toekomst de andere beslissingen samen kunnen nemen. De rechtbank zal daarom het gezamenlijk gezag in stand laten, en het verzoek van de moeder afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
Op grond van het eerste lid van artikel 1:253a BW kunnen, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank kan onder meer beslissen over de hoofverblijfplaats van de minderjarige.
De ouders zijn het erover eens dat [minderjarige] de hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. De rechtbank zal daarom overeenkomstig beslissen, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet.
Zorgregeling
De moeder verzoekt een zorgregeling waarbij [minderjarige] een weekend per twee weken bij de vader is, van zaterdag 09.00 uur tot maandagochtend naar school. Ter zitting heeft zij aangegeven dat dit ook vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school kan zijn. Deze zorgregeling komt grotendeels overeen met de huidige regeling en [minderjarige] is daaraan gewend. Over het algemeen verloopt de omgang volgens deze regeling goed, ook al wil [minderjarige] af en toe niet naar de vader toe. Een week op week af regeling zou te belastend zijn voor [minderjarige] , die het gewend is dat de moeder de stabiele basis voor hem is. Naast een reguliere zorgregeling verzoekt de moeder ook een regeling voor de vakanties en feestdagen.
De vader verzoekt zelfstandig ook een zorgregeling te bepalen tussen hem en [minderjarige] , maar dan een week op week af regeling. Volgens de vader is er geen sprake van weerstand bij [minderjarige] en heeft hij zelfs aangegeven vaker naar de vader te willen. De vader vindt het belangrijk dat de ouders een gelijk aandeel in de zorg en opvoeding van [minderjarige] hebben. Op die manier is er sprake van stabiliteit, continuïteit en behoud van sterke banden met beide ouders.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
De rechtbank oordeelt dat zij de door de moeder verzochte regeling te summier vindt. [minderjarige] ziet zijn vader dan maar een weekend per twee weken. De door de vader verzochte regeling acht de rechtbank op dit moment echter ook niet in het belang van [minderjarige] , nu de vader fulltime werkt terwijl de moeder gedurende de schooltijden werkt, zodat zij na school volledig beschikbaar is voor de zorg. Daarbij overweegt de rechtbank dat de toekomstige woonsituatie onzeker is en dus onbekend is of de ouders bij elkaar in de buurt kunnen blijven wonen terwijl, zoals hierna zal worden beslist, ook nog niet bekend is naar welke school [minderjarige] in het schooljaar 2026-2027 zal gaan. De rechtbank bepaalt daarom de volgende regeling volgens een tweewekelijks schema, waarbij [minderjarige] bij de vader is:
  • week 1: van dinsdag uit school tot woensdagavond na het eten en van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • week 2: van dinsdag uit school tot woensdagavond na het eten.
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen zijn de ouders het eens. De door de moeder verzochte regeling zal opgenomen worden in de beschikking, met daarbij als toevoeging de door de vader verzochte feestdagen, te weten 1 juni en 1 december. Voor de Kerstvakantie neemt de rechtbank nog op dat er een aparte regeling is voor Kerstavond, Eerste Kerstdag en Tweede kerstdag. Kerstavond en Eerste Kerstdag is [minderjarige] bij de ouder bij wie hij volgens de vakantieregeling is, en op Tweede Kerstdag is [minderjarige] bij de andere ouder vanaf 11.00 uur.
Vervangende toestemming vaccinatie
[minderjarige] heeft de eerste BMR-vaccinatie gehad, en is nu op de leeftijd dat hij de tweede kan halen. De vader weigert hiervoor toestemming te verlenen. De moeder vindt het van belang dat [minderjarige] de tweede vaccinatie krijgt, omdat het niet herhalen van de BMR-vaccinatie gezondheidsrisico’s met zich meebrengt.
De vader verweert zich en brengt naar voren dat de eerste vaccinatie al een hoge beschermingsgraad biedt. Daarbij heeft de vader onderzoek gedaan naar vaccinaties, en is tot de conclusie gekomen dat er een kans is op vaccinatieschade, met in sommige gevallen de dood tot gevolg. De vader vindt dit niet in het belang van [minderjarige] . De vader wil graag dat de moeder zijn wens respecteert, omdat hij dat ook deed toen de moeder geen corona-vaccinatie voor [minderjarige] wilde.
De rechtbank overweegt als volgt. De heersende leer is dat het in het belang en ter bescherming van kinderen is dat zij volgens het van overheidswege opgestelde rijksvaccinatieprogramma worden gevaccineerd. Dit volgt ook uit artikel 3 eerste lid van het
Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, waarin is bepaald dat voor de rechtbank bij alle maatregelen betreffende kinderen het belang van het kind een eerste overweging vormt en in de regel de doorslag behoort te geven, waartoe ook behoort het hanteren van het voorzorgsbeginsel: het meenemen van mogelijke risico’s bij het nemen van beslissingen over kinderen en deze risico’s zo mogelijk te verkleinen. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande in het belang van [minderjarige] dat hij wordt gevaccineerd volgens het van overheidswege opgestelde rijksvaccinatieprogramma, des te meer omdat de ouders het in eerste instantie wel eens waren over de BMR-vaccinatie. De Raad heeft dit ter zitting ook geadviseerd. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen.
Vervangende toestemming school
[minderjarige] zit op dit moment op een Europese school, waar hij in het Engels les krijgt. Nu hij echter al zijn hele leven in Nederland woont, en hij voorlopig ook hier zal blijven wonen, vindt de vader het van belang dat [minderjarige] Nederlands leert en naar een Nederlandse school gaat. Als hij op een Nederlandse school zit, zal hij de taal veel sneller oppakken. Daarbij komt dat de school waar [minderjarige] nu op zit een hoog lesgeld heeft en een andere school beter te betalen is. De vader heeft aangegeven dat hij bereid is een Nederlandse leraar in te schakelen, die [minderjarige] in de zomer Nederlandse les kan geven, zodat hij direct kan meekomen in de klas.
De moeder is het niet eens met de inschrijving van [minderjarige] op een Nederlandse school per komend schooljaar. [minderjarige] is gewend aan de school waar hij nu op zit en heeft het erg naar zijn zin daar. [minderjarige] zelf wil daarom ook niet van school wisselen. De moeder maakt zich zorgen over of het wel goed gaat met [minderjarige] als hij naar een Nederlandse school zou gaan, omdat hij de taal onvoldoende beheerst. De moeder is niet tegen een Nederlandse school, maar wel tegen een plotselinge en onvoorbereide wisseling van school.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:253a, eerste lid, BW in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechtbank zal vervangende toestemming verlenen voor de inschrijving op een Nederlandse school, maar pas met ingang van het schooljaar 2026-2027. De ouders wonen al dertien jaar in Nederland en [minderjarige] woont hier vanaf zijn geboorte. De toekomst van de ouders en [minderjarige] ligt de komende jaren ook in Nederland. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat hij naar een Nederlandse school gaat, de Nederlandse taal goed gaat beheersen, Nederlandse vriendjes krijgt en volledig deel kan nemen aan de Nederlandse samenleving. De rechtbank overweegt daarbij dat door de moeder geen inhoudelijke bezwaren zijn geuit tegen de Nederlandse school, maar wel tegen een plotselinge overgang.
Voor een goede overgang naar een andere school is het belangrijk dat [minderjarige] de Nederlandse taal beter gaat beheersen, des te meer omdat zijn ouders hem hierin niet kunnen ondersteunen nu zij ook onvoldoende Nederlands spreken. Het kan niet van [minderjarige] verwacht worden dat hij in één zomer de Nederlandse taal goed genoeg leert om mee te kunnen komen in de klas en het is daarom niet in zijn belang om aankomende schooljaar al naar een andere school te gaan. De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige] van zijn zomervakantie geniet en deze niet voor een groot deel in beslag zal worden genomen door het leren van de Nederlandse taal. Daarnaast moet [minderjarige] goed worden voorbereid op een schoolwissel en gelegenheid krijgen om afscheid te nemen van zijn huidige school, hetgeen nu niet meer lukt omdat de zomervakantie aanbreekt. De ouders kunnen het aankomende schooljaar gebruiken om [minderjarige] goed voor te bereiden op een nieuwe Nederlandse school. Omdat de toekomstige woonsituatie van de ouders onbekend is nu nog geprocedeerd wordt over de verdeling van de echtelijke woning en de rechtbank het belangrijk vindt dat de ouders zich gaan inspannen om samen een beslissing te nemen over de school, zal de rechtbank niet bepalen naar welke specifieke school [minderjarige] zal gaan. Daarom zal de rechtbank de vader alleen vervangende toestemming verlenen om [minderjarige] na toelating op een Nederlandse school met ingang van het schooljaar 2026-2027 uit te schrijven van de European School The Hague. De rechtbank zal de vader geen vervangende toestemming voor inschrijving op een Nederlandse school verlenen, maar volstaan met de beslissing dat [minderjarige] met ingang van het schooljaar 2026-207 zal worden ingeschreven op een door de ouders samen te bepalen Nederlandse school.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
bepaalt dat [minderjarige] bij de vader zal zijn:
  • in week 1: van dinsdag uit school tot woensdagavond na het eten en van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • in week 2: van dinsdag uit school tot woensdagavond na het eten;
bepaalt dat ten aanzien van [minderjarige] de volgende vakantie- en feestdagenregeling zal gelden:
  • zomervakantie: in 2025 de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader, in 2026 de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder, waarbij dit patroon zich de daarop volgende jaren herhaalt;
  • herfstvakantie: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • kerstvakantie: in 2025 de eerste week, inclusief Kerstavond en Eerste Kerstdag, bij de moeder en de tweede week, inclusief Oud en Nieuw, bij de vader, in 2026 de eerste week, inclusief Kerstavond en Eerste Kerstdag, bij de vader en de tweede week, inclusief Oud en Nieuw, bij de moeder, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • tweede Kerstdag: in 2025 vanaf 11.00 uur bij de vader en in 2026 vanaf 11.00 uur bij de moeder, waarbij dit patroon zich de daarop volgende jaren herhaalt;
  • voorjaarsvakantie: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • meivakantie: in 2025 de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, in 2026 de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder, waarbij dit patroon zich de daaropvolgende jaren herhaalt;
  • Pasen: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • Hemelvaart: in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • Pinksteren: in 2025 bij de vader, in 2026 bij de moeder, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • Sinterklaas (5 december): in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • verjaardag [minderjarige] : in 2025 bij de moeder, in 2026 bij de vader, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • verjaardag ouders: verjaardag van de moeder bij de moeder en verjaardag van de vader bij de vader;
  • 1 juni, Kinderdag: in 2025 bij de vader, in 2026 bij de moeder, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
  • 1 december, Nationale feestdag van Roemenië: in 2025 bij de vader, in 2026 bij de moeder, waarbij dit jaarlijks afwisselt;
verleent toestemming aan de moeder – die de toestemming van de vader vervangt – om [minderjarige] te laten vaccineren tegen BMR;
verleent toestemming aan de vader – die de toestemming van de moeder vervangt – om [minderjarige] met ingang van het schooljaar 2026-2027 uit te schrijven van de European School The Hague;
bepaalt dat [minderjarige] met ingang van het schooljaar 2026-2027 zal worden ingeschreven op een Nederlandse school, waarbij de ouders in onderling overleg bepalen welke school dat zal zijn;
verwijst partijen naar de voor hen bekende mediator om te trachten hun onderlinge communicatie door middel van mediation te verbeteren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, kinderrechter, bijgestaan door mr. E.M. van Middelkoop als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 14 juli 2025.