In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw heeft verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, een regeling voor de zorg van de minderjarige kinderen en de vaststelling van kinderalimentatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift van de man, en heeft de zaak op 16 juni 2025 behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen, die sinds 2019 gehuwd zijn en twee minderjarige kinderen hebben, al geruime tijd gescheiden leven maar nog samen in de echtelijke woning verblijven. De vrouw heeft aangevoerd dat de spanningen tussen hen te hoog zijn opgelopen en dat dit negatieve gevolgen heeft voor haar functioneren en voor de kinderen. De man heeft echter betwist dat er een spoedeisend belang is voor het verzoek van de vrouw en heeft aangegeven dat zij een manier hebben gevonden om samen te wonen en voor de kinderen te zorgen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen noodzaak is voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de woning, aangezien beide partijen al een jaar samen in de woning verblijven en de zorg voor de kinderen gelijkwaardig verdelen. De verzoeken van de vrouw om een zorgregeling en kinderalimentatie zijn eveneens afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat partijen in staat zijn om onderling afspraken te maken over de zorg en financiën na hun feitelijke scheiding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.