ECLI:NL:RBDHA:2025:14137
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van onvoldoende geconcretiseerd ernstig nadeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 2 juni 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 1968, die op dat moment in een situatie verkeerde waarin zij zichzelf steeds meer isoleerde en angstig was ten opzichte van anderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2025 was betrokkene niet bereid om zich te laten horen en verzocht zij de aanwezigen haar erf te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recente meldingen van overlast of justitiële documentatie over betrokkene bekend waren. De advocaat van betrokkene betwistte dat er sprake was van ernstig nadeel en verzocht om afwijzing van het verzoek. De ambulant psychiatrisch hulpverlener gaf aan dat betrokkene eerst de mogelijkheid moest krijgen om zorg in een ambulant kader te accepteren. De rechtbank oordeelde dat het gestelde ernstige nadeel onvoldoende was geconcretiseerd en dat er geen bewijs was dat het gedrag van betrokkene daadwerkelijk tot ernstig nadeel leidde. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen. De beschikking is vastgesteld op 10 juli 2025 en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.