ECLI:NL:RBDHA:2025:14137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/09/686156 / FA RK 25-4092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van onvoldoende geconcretiseerd ernstig nadeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 2 juni 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 1968, die op dat moment in een situatie verkeerde waarin zij zichzelf steeds meer isoleerde en angstig was ten opzichte van anderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2025 was betrokkene niet bereid om zich te laten horen en verzocht zij de aanwezigen haar erf te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recente meldingen van overlast of justitiële documentatie over betrokkene bekend waren. De advocaat van betrokkene betwistte dat er sprake was van ernstig nadeel en verzocht om afwijzing van het verzoek. De ambulant psychiatrisch hulpverlener gaf aan dat betrokkene eerst de mogelijkheid moest krijgen om zorg in een ambulant kader te accepteren. De rechtbank oordeelde dat het gestelde ernstige nadeel onvoldoende was geconcretiseerd en dat er geen bewijs was dat het gedrag van betrokkene daadwerkelijk tot ernstig nadeel leidde. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen. De beschikking is vastgesteld op 10 juli 2025 en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/686156 / FA RK 25-4092
Datum beschikking: 2 juli 2025

Afwijzing machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[betrokkene] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.J.W. de Water te Leiderdorp.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 2 juni 2025, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 28 mei 2025 ondertekende medische verklaring van [naam 1] , psychiater, die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij de behandeling betrokken was;
- een blanco zorgkaart;
- een zorgplan van 13 mei 2025;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 2 juni 2025;
- een brief van de officier van justitie van 6 mei 2025, waaruit blijkt dat er ten aanzien van betrokkene geen recente politiemutaties zijn en betrokkene geen justitiële documentatie heeft.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 juli 2025. Daarbij zijn gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de ambulant psychiatrisch hulpverlener, [naam 2] .
Omdat door de officier van justitie een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht en het de rechtbank ter zitting is gebleken dat diens aanwezigheid ook niet noodzakelijk was om tot een inhoudelijke beslissing te kunnen komen, is de officier van justitie niet gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Bij de woning van betrokkene verzocht zij meermaals alle aanwezigen haar erf te verlaten. Betrokkene geeft aan gezond te zijn en dat er geen dossier van haar bekend is. De rechtbank stelt vast dat betrokkene op de hoogte is van de mondelinge behandeling en dat betrokkene niet bereid is om verder in gesprek te gaan. De rechtbank heeft – gelet op het voornoemde – de zitting buiten aanwezigheid van betrokkene voortgezet.

Standpunten ter zitting

Door de advocaat is ter zitting naar voren gebracht dat uit de stukken niet is gebleken dat betrokkene overlast veroorzaakt. Daarnaast betwist de advocaat dat er sprake is van een ernstig nadeel. De advocaat verzoekt daarom namens betrokkene om het verzoek af te wijzen. Indien de rechtbank een zorgmachtiging noodzakelijk acht, verzoekt de advocaat om de zorgmachtiging te verlenen voor de duur van drie maanden.
De ambulant psychiatrisch hulpverlener heeft ter zitting naar voren gebracht dat betrokkene eerst de mogelijkheid geboden wordt om zorg in een ambulant kader te accepteren, voordat zij eventueel wordt opgenomen in een accommodatie. De afgelopen periode is betrokkene zichzelf in toenemende mate aan het isoleren, wat leidt tot paranoïde ideeën. Betrokkene maakt een angstige indruk en zij neemt geen medicatie. Daarnaast veroorzaakt betrokkene overlast bij de buren en laat zij agressief gedrag zien tijdens wandelingen.

Beoordeling

Op grond van artikel 3:3 Wvggz kan, indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, als uiterste middel verplichte zorg worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is het gestelde ernstig nadeel onvoldoende geconcretiseerd. Momenteel komt uitsluitend naar voren dat betrokkene hulp afwijst en angstig is ten opzichte van anderen. Ter zitting is niet gebleken dat het ernstige nadeel zich heeft geëffectueerd. Tevens blijkt niet uit de stukken dat er meldingen door derden zijn gedaan met betrekking tot het gedrag van betrokkene. Zij heeft ook geen justitiële documentatie.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment niet is voldaan aan de wettelijke criteria voor toewijzing van het verzoek, nu uit hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de het uit de stoornis voortvloeiende nadeel niet zodanig ernstig is dat dit een zorgmachtiging rechtvaardigt. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.M. Engbers, rechter, bijgestaan door mr. A. Laverman als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 juli 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.